ECLI:NL:RBDHA:2021:3585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
21/182 & 09/767270-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek tot horen getuigen in strafzaak

Op 29 november 2020 heeft de verdachte een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om verschillende getuigen te horen in verband met zijn strafzaak. Dit verzoek werd op 7 januari 2021 afgewezen door de rechter-commissaris, die oordeelde dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. De verdachte heeft hiertegen bezwaar aangetekend. De rechtbank Den Haag heeft op 30 maart 2021 het bezwaarschrift behandeld, waarbij de verdachte en de officier van justitie aanwezig waren. De verdachte stelde dat het verdedigingsbelang voldoende was onderbouwd en dat hij de getuigen wilde ondervragen om hun verklaringen te toetsen op geloofwaardigheid.

De officier van justitie was aanvankelijk tegen het horen van de getuigen, maar trok zijn verzet in, met uitzondering van één getuige. De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 6 van het EVRM de verdachte recht heeft op een behoorlijke mogelijkheid om getuigen te ondervragen. De rechtbank benadrukte dat een verzoek tot het horen van getuigen moet worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang. De rechtbank concludeerde dat de verdachte er belang bij heeft om de meeste getuigen te horen, omdat hun verklaringen relevant zijn voor de bewijsvoering in de zaak. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en bepaalde dat de verzochte getuigen door de rechter-commissaris zullen worden gehoord.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/767270-17
Raadkamernummer: 21/182
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer, op het bezwaarschrift ex artikel 182, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres ] ,
voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman
mr. M.M.J. Nuijten, adres: Nieuwe Gracht 74 te (2011 NJ) [geboorteplaats] ,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte heeft op 29 november 2020 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [ getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] als getuigen.
Bij beschikking van 7 januari 2021 heeft de rechter-commissaris het verzoek afgewezen. De rechter-commissaris heeft daartoe – voor zover hier van belang – overwogen dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Nu ook niet in de verklaring van de verdachte kan worden “ingelezen” waarover de getuigen nader zouden moeten verklaren doordat de verdachte geen vragen heeft willen beantwoorden, is naar het oordeel van de rechter-commissaris onvoldoende concreet onderbouwd dat het horen van deze getuigen zal kunnen bijdragen aan de beantwoording van enige in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vraag.
De verdachte heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 30 maart 2021 in raadkamer behandeld. Aanwezig waren mr. Nuijten en de officier van justitie, mr. M.A. Visser.

Het standpunt van de verdachte

De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat – anders dan de rechter-commissaris heeft overwogen – het verdedigingsbelang voldoende is onderbouwd. De verdachte wil in de gelegenheid worden gesteld om de verklaringen van de getuigen te toetsen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich niet langer verzet tegen het horen van de door de verdachte verzochte getuigen, met uitzondering van [getuige 5] , en heeft verzocht het bezwaar in zoverre gegrond te verklaren. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar recente, hierna te bespreken, rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De verklaringen die de getuigen bij de politie hebben afgelegd, zouden uiteindelijk door de rechtbank kunnen worden gebruikt om tot bewezenverklaring te komen van een of meer feiten op de concept-tenlastelegging. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat de verdachte in staat dient te worden gesteld om dergelijke getuigen te ondervragen. Daarbij hoeft de verdachte niet te onderbouwen wat het belang is van het horen van die getuigen. De getuige [getuige 5] heeft geen verklaring afgelegd bij de politie. Dan geldt dat de verdachte wél moet onderbouwen wat het belang is van het horen van de getuige. De verdachte heeft dat in onvoldoende mate gedaan, zodat het bezwaar in zoverre ongegrond moet worden verklaard, aldus de officier van justitie.

Het oordeel van de rechtbank

Algemene overwegingen
Op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een verdachte aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Artikel 6 EVRM biedt een verdachte evenwel niet een onbeperkt recht om getuigen te doen horen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] dient een verzoek van een verdachte tot het horen van een getuige zoals in de onderhavige zaak aan de orde, te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van het verdedigingsbelang. Deze maatstaf houdt in dat een verzoek kan worden afgewezen als een verdachte daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat is het geval indien de punten waarover de getuige kan verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. Enerzijds impliceert deze regeling een terughoudend gebruik door de rechter van zijn bevoegdheid tot afwijzing van het verzoek, anderzijds veronderstelt zij dat het verzoek door een verdachte naar behoren wordt gemotiveerd. Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat de rechter niet in staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van een verdachte mag worden verlangd dat hij ten aanzien van een door hem opgegeven getuige motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
Op 19 januari 2021 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) arrest gewezen in de zaak Keskin tegen Nederland (hierna: het Keskin-arrest). [2] Uit het Keskin-arrest leidt de rechtbank af dat voormelde rechtspraak van de Hoge Raad bijstelling en nuancering behoeft, waarbij de rechtbank zich in het navolgende zal beperken tot die aspecten uit het Keskin-arrest die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang zijn.
In zijn oordeel onderstreept het EHRM het belang van een verdachte om een getuige te ondervragen (‘an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness’). Ten aanzien van een
belastendegetuige (in de woorden van het EHRM: ‘witness against the accused’ of ‘witness for the prosecution’) geldt dat indien de rechter de verklaring van een dergelijke getuige zou kunnen gebruiken voor het bewijs van het aan die verdachte ten laste gelegde, in beginsel moet worden aangenomen dat de verdachte er belang bij heeft deze getuige te horen, en er geen nadere eisen aan de motivering van een verzoek tot het horen van een dergelijke getuige mogen worden gesteld. Een en ander is niet afhankelijk van het al dan niet gebruikmaken van het zwijgrecht door de verdachte. Uitzonderingen hierop zijn denkbaar, zoals de situatie waarin de getuigenis klaarblijkelijk irrelevant of overbodig is (‘manifestly irrelevant or redundant’, zoals in het Keskin-arrest ook wordt genoemd), of bijvoorbeeld wegens gegronde vrees van de getuige om gehoord te worden of om gezondheidsredenen (zoals opgenomen in artikel 264, eerste lid, onder b, en artikel 288, eerste lid, onder b, Sv).
Waar het gaat om het horen van een
anderegetuige dan een belastende getuige, geldt onverkort dat een verzoek daartoe door een verdachte naar behoren dient te worden gemotiveerd. Hierbij kan het gaan om een getuige die ontlastend voor de verdachte heeft verklaard, maar ook om een getuige die nog geen enkele verklaring heeft afgelegd. Van die laatste kan immers niet op voorhand worden gezegd hoe zijn verklaring zal luiden, zodat geen reden bestaat om op voorhand aan te nemen dat het horen van die getuige in het belang is van de verdachte.
Toepassing op de onderhavige zaak
Uit de concept-tenlastelegging blijkt dat de verdachte – kort samengevat en voor zover hier van belang – wordt verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrift, het medeplegen van oplichting, het medeplegen van gewoontewitwassen en omkoping van een ambtenaar.
[getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben allen aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrift tegen de verdachte. De door hen bij de politie afgelegde verklaringen zouden door de rechtbank kunnen worden gebruikt om tot bewezenverklaring te komen van een of meer feiten op de concept-tenlastelegging. Daarmee is in beginsel gegeven dat de verdachte er belang bij heeft om hen als getuigen te horen. Niet is gebleken van een reden om van het horen af te zien.
[getuige 2] heeft mede namens zijn moeder [getuige 5] aangifte gedaan. [getuige 5] heeft evenwel niet zelf een verklaring bij de politie afgelegd. Zij kan daarom niet als een belastende getuige worden gezien, zodat geen reden bestaat om op voorhand aan te nemen dat het horen van [getuige 5] in het belang is van de verdachte. Uit de aangifte van [getuige 2] wordt evenwel niet duidelijk wat hij uit eigen waarneming of wetenschap heeft kunnen verklaren en wat hij van [getuige 5] heeft gehoord. Mede in aanmerking genomen dat [getuige 5] als slachtoffer in de concept-tenlastelegging is genoemd, acht de rechtbank het in het belang van de verdachte om [getuige 5] als getuige te horen. Niet is gebleken van een reden om van het horen af te zien.
[ getuige 6] is een medeverdachte. Hij is tevens genoemd in de concept-tenlastelegging als ambtenaar die door de verdachte zou zijn gecorrumpeerd. [ getuige 6] heeft onder meer verklaard over geschenken en korting die hij van of via de verdachte heeft verkregen. Zijn verklaring zou in zoverre door de rechtbank kunnen worden gebruikt om tot bewezenverklaring te komen van een of meer feiten op de concept-tenlastelegging. Daarmee is in beginsel gegeven dat de verdachte er belang bij heeft om [ getuige 6] als getuige te horen. Niet is gebleken van een reden om van het horen af te zien.
[getuige 7] en [getuige 8] zijn eveneens medeverdachten. Zij hebben onder meer verklaard over hun eigen rol in de samenwerking met de verdachte. Doordat in de concept-tenlastelegging medeplegen ten laste is gelegd zouden de verklaringen die deze getuigen over hun eigen rol of aandeel hebben afgelegd door de rechtbank kunnen worden gebruikt om tot bewezenverklaring te komen van een of meer feiten op de concept-tenlastelegging. Daarmee is in beginsel gegeven dat de verdachte er belang bij heeft om hen als getuigen te horen. Niet is gebleken van een reden om van het horen af te zien.
Conclusie
De rechtbank zal het bezwaarschrift gegrond verklaren en bepalen dat de verzochte getuigen door de rechter-commissaris worden gehoord.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond en bepaalt dat de rechter-commissaris als getuigen zal horen:
1. [getuige 1] , geboren op [geboortedatum] te [land] , wonende op het adres [adres ] te [plaats] ;
2. [getuige 2] , geboren op [geboortedatum] te [land] , wonende op het adres [adres ] , te [plaats] , [land] ;
3. [getuige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ), wonende op het adres [adres ] te [plaats] , [land] ;
4. [getuige 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ), wonende op het adres [adres ] te [plaats] , [land] ;
5. [ getuige 6] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres ] te [plaats] ;
6. [getuige 5] , geboren op [geboortedatum] te [land] , wonende op het adres [adres ] te [plaats] , [land] ;
7. [getuige 7] , geboren op [geboortedatum] te [land] , wonende op het adres [adres ] te [plaats] ;
8. [getuige 8] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres ] te [plaats] .
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. N.R.A. Meerbeek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier,
en uitgesproken op 13 april 2021.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.Arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.
2.ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516.