2.4Eiser heeft in zijn nadere reactie gesteld dat de maatregel vanwege het gebrek vanaf de aanvang onrechtmatig was. Hij heeft gesteld dat een eventuele belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Gelet op zijn leeftijd en zijn fysieke conditie (hij kan niet of nauwelijks lopen), kan hij zich ook niet uit de voeten maken en daarna onder duiken. Verder wijst eiser er op dat de termijnoverschrijding klaarblijkelijk te wijten was aan de afstemming tussen DVO en de DT&V.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat in dit geval de totale periode na de heenzending tot aan de ophouding 12 uur heeft geduurd en daarmee langer dan de 10 uur die door de Afdeling als redelijk wordt aangemerkt, waarmee sprake is van een gebrek. De rechtbank begrijpt de genoemde jurisprudentie zo dat als de duur van de overbrenging langer was dan 10 uur, verweerder wel moet motiveren wat die lange duur heeft veroorzaakt. In dit geval heeft verweerder dat niet gedaan. Verweerder heeft verwezen naar een telefoonnotitie, maar daarmee is nog niet duidelijk waarom de periode tot de ophouding zo lang heeft geduurd. Omdat die motivering geheel ontbreekt en het dus onduidelijk is wat er aan de hand was, ziet de rechtbank in dit geval geen ruimte voor een (verdere) belangenafweging. Dat het transport niet lang zou hebben geduurd en dat de periode van ophouding korter is geweest dan de maximale toegestane periode van ophouding, maakt dit niet anders. Er was in dit geval ook geen sprake van een situatie als aan de orde in de uitspraak van 17 april 2008 (RVS:2008:BD1115), nu eiser pas om 22.00 in bewaring is gesteld en dus niet binnen de maximale termijn, ware hij direct na zijn heenzending opgehouden.
De maatregel is daarom vanaf de aanvang onrechtmatig en de rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de opheffing van de maatregel bevelen met ingang van vandaag. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd hoeft dan ook geen bespreking meer
4. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 47 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 130,- (verblijf politiecel) en 44 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 4.790,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.790,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot-Akkerman, griffier.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 4.790,-
Deze uitspraak is bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.