ECLI:NL:RBDHA:2021:3529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 1276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag doelgroepverklaring loonkostenvoordeel door Uwv wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel. De aanvraag was ingediend door de werkneemster van eiseres, [A], op 11 oktober 2019, terwijl zij op 17 juni 2019 in dienst was getreden. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien deze binnen drie maanden na de indiensttreding had moeten plaatsvinden, zoals voorgeschreven door de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). De rechtbank stelde vast dat de werkneemster de aanvraag te laat had ingediend en dat er geen ruimte was om van deze termijn af te wijken.

Eiseres voerde aan dat er toezeggingen waren gedaan door verweerder over begeleiding en faciliteiten, en dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag niet volledig bij haar en de werkneemster lag. De rechtbank verwierp dit beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde toezeggingen. De rechtbank concludeerde dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om tijdig een aanvraag in te dienen en dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de aanvraag door verweerder te herzien.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van [A] om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) afgewezen.
In het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens eiseres is verschenen [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 17 juni 2019 is [A] (de werkneemster) bij eiseres in dienst getreden. De werkneemster heeft op 11 oktober 2019 een aanvraag om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat de werkneemster de aanvraag niet binnen drie maanden na aanvang van het dienstverband heeft ingediend.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. In overleg met verweerder heeft eiseres de werkneemster een proefplaatsing en daarna een arbeidsovereenkomst aangeboden. Tijdens de eerste gesprekken hierover heeft verweerder verklaard dat eiseres in aanmerking zou komen voor faciliteiten en begeleiding, waaronder subsidies en kostenvoordelen. Verweerder zou dit voor eiseres regelen. De begeleiding vanuit verweerder is uitbesteed aan het bedrijf Sterker Werk(t) in de vorm van een jobcoach, die zowel de werkneemster als eiseres zou begeleiden. Verweerder en Sterker Werk(t) hebben verzuimd eiseres tijdig te informeren over het aanvragen van de doelgroepverklaring. Door deze nalatigheid mist eiseres een behoorlijke compensatie voor haar begeleiding aan de werkneemster. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de doelgroepverklaring niet geheel bij eiseres en de werkneemster ligt en dat verweerder meer begeleiding had toegezegd en moeten bieden. Verweerder had de aanvraag van de werkneemster daarom in behandeling moeten nemen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl bepaalt onder welke voorwaarden het Uwv aan degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat op diens verzoek een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel verstrekt. De doelgroepverklaring wordt binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking aangevraagd.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkneemster per 17 juni 2019 in dienst is getreden bij eiseres. Ook staat vast dat de werkneemster haar aanvraag op 11 oktober 2019 – en daarmee later dan drie maanden na haar indiensttreding – heeft ingediend.
4.3
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl dient binnen drie maanden na indiensttreding door de werkneemster een aanvraag te worden gedaan. Blijkens de memorie van toelichting heeft de wetgever geen ruimte geboden om van deze termijn af te wijken. Met de drie maanden-termijn wordt, volgens de wetgever, voorkomen dat loonkostenvoordelen voor reeds langere tijd lopende dienstbetrekkingen met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Achtergrond hiervan is dat bij een reeds langere tijd lopende dienstbetrekking waarvoor pas na meer dan drie maanden een doelgroepverklaring wordt aangevraagd, aannemelijk is dat deze dienstbetrekking ook zou zijn aangegaan zonder de toekenning van een loonkostenvoordeel. Een loonkostenvoordeel draagt dan niet bij aan de doelstelling om de in hoofdstuk II van de Wtl genoemde doelgroepen gemakkelijker aan het werk te helpen. Na het verstrijken van de drie maanden-termijn kan de doelgroepverklaring niet meer worden verstrekt en kan de werkgever geen aanspraak meer maken op het betreffende loonkostenvoordeel, ook niet met betrekking tot toekomstige perioden van het dienstverband. [1] De rechtbank begrijpt dat het vervelend is voor eiseres dat, hoewel het er op lijkt dat de werkneemster aan de voorwaarden van de doelgroepverklaring voldoet, de aanvraag is afgewezen wegens het niet tijdig indienen daarvan. De Wtl creëert echter geen mogelijkheid om van de drie maanden-termijn af te wijken. Er bestaat daarom geen ruimte om in het geval van eiseres een overschrijding van de termijn te rechtvaardigen.
4.4
De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres dat verweerder heeft toegezegd de subsidies en kostenvoordelen te regelen, als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2] Eiseres heeft de stelling dat er een toezegging is gedaan niet voldoende aannemelijk gemaakt en niet met stukken onderbouwd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. In hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank ook verder geen aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een aanvraag tijdig in te dienen. Bij eventuele onduidelijkheid had het op de weg van eiseres en de werkneemster gelegen om zich over de gestelde kostenvoordelen, waaronder de doelgroepverklaring en het tijdig aanvragen daarvan, nader te (laten) informeren.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder de aanvraag van de werkneemster om een doelgroepverklaring terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015/16, 34 528, nr. 3, p. 32.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.