ECLI:NL:RBDHA:2021:3526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20/115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen wijziging van contact- en betaalgegevens door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Novis GmbH, gevestigd in Tubingen, Duitsland, en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door eiseres is ingediend tegen een brief van verweerder, waarin een wijziging van de contact- en betaalgegevens werd medegedeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 22 augustus 2019, waartegen het bezwaar was gericht, geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de brief enkel een feitelijke mededeling bevatte en niet gericht was op rechtsgevolg. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 februari 2015, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard en eiseres had daartegen geen beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

Novis GmbH, te Tubingen (Duitsland), eiseres

en

de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort).

Procesverloop

Bij brief van 22 augustus 2019 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over een wijziging van de contact- en betaalgegevens van verweerder.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief.
Bij besluit van 19 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van een videoverbinding plaatsgevonden op
17 maart 2021. Hieraan hebben de heer [A] , managing director van eiseres, mevrouw A. Koppers, als tolk, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen
.

Overwegingen

1. Bij besluit van 23 februari 2015 heeft verweerder de subsidie voor het project ‘Providing clean and affordable energy from biomass waste to the rural community of Pata, Senegal’ beëindigd en het teveel ontvangen subsidiegeld van € 402.044,- teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft de heer Helle namens eiseres op 7 april 2015 bezwaar gemaakt.
1.1.
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld.
2. Bij brief van 22 augustus 2019 heeft verweerder het besluit van 23 februari 2015 herhaald, met vermelding van zijn nieuwe contact- en betaalgegevens. Onderaan deze brief heeft verweerder een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens verweerder deze brief geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar open staat.
3. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve dat het bestreden besluit wel een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een beslissing op een bezwaar is immers altijd een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank acht zich daarom bevoegd om in deze procedure een uitspraak te doen.
4. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Daartoe is aangevoerd dat het besluit van 23 februari 2015, dat niet was ondertekend, niet tijdig is ontvangen, omdat het niet naar het juiste adres van eiseres is gestuurd. Hierdoor kon niet op tijd bezwaar worden gemaakt. Daarnaast is het besluit van 11 augustus 2015 pas na twee jaar ontvangen.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1.
Niet in geschil is dat verweerder bij besluit van 11 augustus 2015 heeft beslist op het bezwaar van eiseres en dat eiseres tegen dit besluit geen beroep heeft ingesteld. Anders dan waarvan eiseres lijkt uit te gaan, heeft verweerder het bezwaar inhoudelijk beoordeeld. Het besluit van 11 augustus 2015 is in rechte vast komen te staan.
6.2.
Met de beroepsgronden in de nu voorliggende procedure beoogt eiseres opnieuw bezwaar te maken tegen het besluit van 23 februari 2015. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat deze procedure niet kan leiden tot een nieuwe bezwaarmogelijkheid.
6.3.
De rechtbank overweegt verder dat de brief van 22 augustus 2019 niet is gericht op rechtsgevolg en dus niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank merkt daartoe het volgende op.
6.4.
Met de brief van 22 augustus 2019 heeft verweerder slechts beoogd eiseres te informeren over een wijziging van zijn contact- en betaalgegevens. Dit betreft een feitelijke mededeling. Van een handeling gericht op rechtsgevolg is dan ook geen sprake. Verweerder heeft het in rechte vaststaande besluit van 23 februari 2015 in deze brief slechts herhaald.
6.5.
De rechtbank vindt het verwarrend dat onderaan de brief van 22 augustus 2019 een rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Dit maakt echter niet dat de brief alsnog een besluit is.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank dan ook niet toe.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.