ECLI:NL:RBDHA:2021:3494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8944942 \ EJ VERZ 20-86322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van vergoeding wegens onregelmatige opzegging en nevenvorderingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Connect Infra Techniek B.V. (hierna: CIT) en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. CIT had een verzoek ingediend tot toewijzing van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, alsmede nevenvorderingen met betrekking tot onverschuldigd betaald loon, vervangingskosten van niet geretourneerde bedrijfseigendommen en brandstofkosten. De werknemer was niet verschenen op de zittingen en het verzoek werd behandeld op basis van verstek.

De feiten van de zaak tonen aan dat de werknemer op 9 juni 2020 in dienst trad bij CIT, maar op 29 oktober 2020 zijn arbeidsovereenkomst tussentijds heeft opgezegd. CIT stelde dat deze opzegging onregelmatig was en vorderde een vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.274,27, evenals de vorderingen voor onverschuldigd betaald loon en vervangingskosten, toewijsbaar waren. De kantonrechter wees echter de vordering tot betaling van een boete af, omdat het beding waarop de werkgever zich beriep niet voldeed aan de eisen van artikel 7:650 lid 3 BW, waardoor het beding nietig was.

De kantonrechter heeft de werknemer veroordeeld in de proceskosten, met inbegrip van de wettelijke rente over de toegewezen bedragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
MvN
Zaaknummer: 8944942 \ EJ VERZ 20-86322
Beschikking van de kantonrechter d.d. 30 maart 2021 in de zaak van:
de besloten vennootschap Connect Infra Techniek B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Fuselier-Eikelboom/mr. J.C.F. Kooijmans,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen worden aangeduid als “ CIT ” en “ [verweerder] ”.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- een verzoekschrift tot toewijzing van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (artikel 7:672 lid 11 BW) door [verweerder] , alsmede tot toewijzing van de nevenvorderingen van CIT wegens (i) onverschuldigde betaling van loon, (ii) ongeoorloofd privé gebruik van de bedrijfsauto en brandstofpas en (iii) het niet retourneren van bedrijfseigendommen van CIT , ter griffie ingekomen op 24 december 2020;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 3 februari 2021 waar [verweerder] niet is verschenen;
- het bij exploot op 9 februari 2021 betekende verzoekschrift met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de voortgezette mondelinge behandeling op 5 maart 2021 waar [verweerder] wederom niet is verschenen.

2.De feiten

2.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1978, is op 9 juni 2020 in dienst getreden, krachtens een arbeidsovereenkomst voor 7 maanden, bij CIT in de functie van monteur voor 38 uur per week tegen een salaris van laatstelijk € 1.920,= bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld.
2.2
Ten behoeve van de uitvoering van zijn werkzaamheden is [verweerder] een bedrijfsauto en brandstofpas ter beschikking gesteld.
2.3
op 26 oktober 2020 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden omdat door CIT geconstateerd was dat [verweerder] in privé met de bedrijfsauto had gereden en dit niet was toegestaan. Tijdens dat gesprek heeft [verweerder] aan CIT aangegeven dat hij zijn arbeidsovereenkomst met CIT wilde beëindigen.
2.4
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst per diezelfde datum tussentijds opgezegd en is hij niet meer op het werk verschenen.
2.5
Bij brief van 5 november 2020 heeft de gemachtigde van CIT aan [verweerder] laten weten dat sprake is van een onregelmatige opzegging en dat CIT aanspraak maakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 11 BW, terugbetaling van onverschuldigd betaald loon, betaling van een boete voor het privégebruik van de bedrijfsauto, betaling van met de brandstofpas afgenomen brandstof voor privégebruik en vergoeding van niet geretourneerde bedrijfsmiddelen.
2.6
[verweerder] heeft niet op deze brief gereageerd.

3.Het verzoek en beoordeling

3.1
CIT heeft verzocht zoals is vermeld in het verzoekschrift waarmee deze procedure is ingeleid. CIT heeft op de mondelinge behandeling op 5 maart 2021 haar verzoek ten aanzien van de gevorderde boete van € 100,= per overtreding verminderd tot een bedrag van € 7.200,=. Voor het overige heeft zij haar verzoeken gehandhaafd. De inhoud van dit verzoekschrift en het tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2021 gewijzigde verzoek moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
3.2
CIT heeft [verweerder] met inachtneming van de voorgeschreven formaliteiten opgeroepen. Door de betekening van het exploot op 9 februari 2021 had [verweerder] in ieder geval kennis kunnen nemen van het tegen hem gerichte verzoek en de datum waarop de voortgezette mondelinge behandeling van dat verzoek zou plaatsvinden. [verweerder] is niet in het geding verschenen. Op grond daarvan kan tegen de niet verschenen verweerder verstek verleend worden.
3.3
Het verzoek tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.274,27, komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze wordt toegewezen, evenals de gevorderde terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon van € 185,81, de vervangingskosten van het niet geretourneerde aggregaat van € 2.400,= en de betaling van een bedrag van € 949,10 voor privé met de brandstofpas afgenomen Euro95 en een bedrag van € 159,85 voor privé met de brandstofpas afgenomen Diesel. De wettelijke rente over deze bedragen zal worden toegewezen zoals verzocht.
3.4
Ten aanzien van het verzoek tot betaling van een boete voor het privégebruik van de bedrijfsauto van in totaal een bedrag van € 11.173,05, welke boete is gebaseerd op artikel 4 lid 1 van Addendum 1 op de arbeidsovereenkomst, oordeelt de kantonrechter als volgt. Artikel 4 lid 1 van Addendum 1 op de arbeidsovereenkomst vermeldt het volgende:
“Werkgever legt werknemer een boete op van € 100 per geconstateerde overtreding alsmede een bedrag van € 2,50 per verreden kilometer. Deze boete wordt op het nettoloon van werknemer ingehouden”.
In bovengenoemd artikel is niet nauwkeurig vermeld wat de bestemming is van de boete, hetgeen ex artikel 7:650 lid 3 BW wel een vereiste is. Dit brengt op grond van artikel 7:650 lid 6 BW met zich mee dat het beding nietig is. De vordering tot betaling van de boete zal dan ook worden afgewezen.
3.5
[verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Nu slechts een deel van de vordering wordt toegewezen dient een deel van het griffierecht (€ 497,=) als nodeloos veroorzaakt voor rekening van CIT te blijven. De nakosten zijn bij de proceskosten inbegrepen voor zover deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De nakosten worden begroot op een halve salarispunt met een maximum van € 124,00. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar 14 dagen na betekening van deze beschikking.

4.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [verweerder] om aan CIT :
1. te betalen een bedrag van € 2.274,27 als vergoeding wegens onregelmatige opzegging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. te betalen een bedrag van € 185,81 aan onverschuldigd betaald loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. te betalen een bedrag van € 949,10 voor met de brandstofpas afgenomen Euro95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
4. te betalen een bedrag van € 159,85 voor met de brandstofpas afgenomen Diesel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5. te betalen een bedrag van € 2.400,= als vervangingskosten van het niet geretourneerde aggregaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van CIT tot op heden begroot op een bedrag van € 1.208,61, waaronder een bedrag van € 498,00 aan gemachtigdensalaris, en de nakosten van € 124,00, voor zover gemaakt, onverminderd de over de verschotten verschuldigde btw en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 30 maart 2021.