In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een 58-jarige vrouw uit Suriname die de beslissing op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'familie en gezin' in Nederland mag afwachten. De vrouw, die het syndroom van Down heeft, heeft op 30 oktober 2020 een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De vrouw heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Tijdens de zitting op 25 maart 2021 is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is het verzoek behandeld.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake is van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van de verzoekster. De rechter heeft vastgesteld dat de vrouw als gevolg van haar aandoening begeleiding nodig heeft en dat er in Suriname geen familieleden of instellingen zijn die de benodigde zorg kunnen bieden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de verzoekster om in Nederland te blijven zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om haar uit te zetten. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de vrouw niet mag worden uitgezet totdat op haar bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster tot een bedrag van € 1.068,- en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan de verzoekster worden vergoed.