ECLI:NL:RBDHA:2021:3420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor bakfiets op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bakfiets. Eiseres, een alleenstaande moeder, had op 2 januari 2020 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Leiden, omdat zij een bakfiets nodig had voor het vervoer van haar zoontje naar een speciale peuterspeelzaal. Eiseres stelde dat zij door haar medische problemen niet in staat was om haar kind lopend of met het openbaar vervoer te brengen.

Het college heeft de aanvraag op 10 februari 2020 afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 7 april 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de noodzaak voor de aanschaf van een bakfiets onvoldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de chiropractor niet voldoende bewijs bood dat eiseres niet in staat was om haar kind op een andere manier te vervoeren.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De beleidsregels van de gemeente Leiden voorzien niet in de door eiseres gevraagde bijstand. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(A.K. Nijland).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van een bakfiets op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken toegestuurd en een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres en haar partner [A] zijn de ouders van [B] , geboren op [geboortedag] 2016. Op 2 januari 2020 heeft eiseres met een formulier bijzondere bijstand aangevraagd bij verweerder ten behoeve van (de aanschaf van) een bakfiets voor het vervoer van haar zoontje naar de [groep] “ [naam] ” in [plaats] , een peuterspeelzaala dan wel opvanglocatie voor kinderen die speciale aandacht nodig hebben. Eiseres heeft die aanvraag ingediend met het oog op de ontwikkeling van haar zoontje, maar ook vanwege haar eigen gezondheidstoestand. Volgens eiseres is zij vanwege medische problemen niet in staat om [B] lopend of met het openbaar vervoer naar de peuterspeelzaal te brengen.
2. Bij het (primaire) besluit van 10 februari 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder vloeien de kosten die eiseres maakt niet voort uit bijzondere omstandigheden. Daarom vindt verweerder dat eiseres die kosten zelf moet betalen. Ook is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op de regels zou moeten worden gemaakt.
3. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder zijn besluit opnieuw bekeken. Daartoe is ook telefonisch met eiseres gesproken. Daarna heeft verweerder bij het bestreden besluit van 7 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder vindt dat de noodzaak tot aanschaf van een bakfiets voor het vervoer van het zoontje van eiseres naar de opvang niet is komen vast te staan. Volgens verweerder blijkt uit de stukken van de chiropractor dat eiseres klachten heeft aan het bewegingsapparaat. Daarvoor wordt zij echter niet behandeld. Daarmee is de (medische) noodzaak van de aanschaf van een bakfiets volgens verweerder onvoldoende aangetoond. Ook stelt verweerder dat niet is aangetoond dat eiseres niet in staat zou zijn om haar zoontje op een andere manier weg te brengen en weer op te halen (lopend, of met het openbaar vervoer).
4. Eiseres heeft in beroep haar bezwaren tegen de afwijzing herhaald. Zij benadrukt dat haar zoontje op advies van een arts naar de speciale opvang van “ [naam] ” is verwezen met het oog op zijn ontwikkeling. Verder wijst eiseres nog eens op haar medische problemen. Vanwege haar chronische rugklachten heeft zij veel problemen met lopen. Op een gewone fiets kan zij geen evenwicht houden. Een bakfiets trapt weliswaar zwaarder, maar dat is volgens eiseres niet zo’n probleem omdat ze rustiger kan trappen. Haar echtgenoot kan niet bijspringen vanwege zijn werk in de horeca.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet is de regel neergelegd dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
6. Uit deze wettelijke bepaling volgt dat verweerder allereerst dient te beoordelen
of de gestelde kosten zich voordoen. Daarna moet verweerder bekijken of sprake is van noodzakelijke kosten van bestaan die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Pas daarna is de vraag aan de orde of die kosten eventueel uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan.
7. Niet in geschil dat de gestelde kosten zich voordoen, in die zin dat het zoontje van eiseres ten tijde van de aanvraag en de beslissing van verweerder was aangewezen op speciale begeleiding, en dat eiseres graag een bakfiets zou willen aanschaffen om haar zoontje naar de speciale peuterspeelzaal, dan wel te zijner tijd naar de basisschool te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter terecht op het standpunt gesteld dat de noodzaak van de aanschaf van een bakfiets voor het vervoer van en naar de peuterspeelzaal of naar school onvoldoende is aangetoond. De verklaring van de chiropractor van 20 december 2019 die eiseres heeft overgelegd maakt duidelijk dat sprake is van rugklachten, verminderde beweging van de nek bij rotatie en segmentale bewegingsbeperking, maar hieruit heeft verweerder terecht afgeleid dat niet is gebleken dat eiseres niet in staat zou zijn om haar zoontje lopend of met het openbaar vervoer naar school te brengen en hem ook weer op dezelfde wijze op te halen. Verweerder heeft in dat verband voldoende onderzoek gedaan en geconcludeerd dat eiseres met het openbaar vervoer minder dan een half uur onderweg is.
8.
Verweerder heeft ook terecht geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan, desnoods met afwijking van de regels, in dit specifieke geval toch bijzondere bijstand zou moeten worden verleend. De gemeente Leiden kent weliswaar een Beleidsregel houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels Bijzondere Bijstand 2020) maar deze beleidsregels voorzien niet in wat eiseres heeft gevraagd. Op grond van artikel 7a van de beleidsregels worden kosten die samenhangen met een langdurige zorgvraag, chronische ziekte of handicap, waarvoor geen voorliggende voorziening beschikbaar is of waarvan de maximale vergoeding op grond van de voorliggende voorziening bereikt is, als noodzakelijke kosten aangemerkt. Van een chronische ziekte of handicap is in dit geval echter niet gebleken. Verder is verweerder niet verplicht om (ook) bijzondere bijstand te verlenen in uitzonderingsgevallen die niet zijn afgebakend en beschreven in de beleidsregels.
9. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder niet gehouden was om bijzondere bijstand aan eisers te verlenen in verband met de aanschaf van een bakfiets.
10.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr.
D.W.A. van Weert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.