1.3De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. In de uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter in overweging genomen dat de vergunninghouder reeds begonnen was met het bouwen van de nieuwe aanbouw en de werkzaamheden niet (tijdelijk) wilde stilleggen. De voorzieningenrechter heeft daarom spoedeisend belang bij het toenmalige verzoek om een voorlopige voorziening aanwezig geacht.
3. In het huidige verzoekschrift verwijzen verzoekers in de eerste plaats naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2020. Verzoekers stellen dat de vergunninghouder, ondanks de schorsing van het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar, aanvankelijk is doorgegaan met bouwen. De vergunninghouder is volgens verzoekers pas gestopt met bouwen, toen verzoekers bij verweerder en de politie aan de bel trokken en verweerder met handhaving dreigde. De bekendmaking van de beslissing op bezwaar heeft op 8 december 2020 plaatsgevonden, waardoor de schorsing van het primaire besluit liep tot en met 19 januari 2021. Verzoekers vrezen dat de vergunninghouder hangende het beroep doorgaat met bouwen en verzoekers voor een voldongen feit plaatst. De bouw zou dan nog moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, aldus verzoekers.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen sprake van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat verzoekers zich in essentie richten tegen de omvang van de vergunde uitbouw. Volgens verzoekers leidt deze ertoe dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast door een afname van zonlicht in hun tuin. Uit de schriftelijke stukken van verweerder van 19 en 25 januari 2021 en het daarbij gevoegde fotomateriaal is de voorzieningenrechter gebleken dat de vergunde uitbouw inmiddels vrijwel volledig is gerealiseerd. Volgens verweerder – die hierover navraag heeft gedaan bij vergunninghouder - dient nog slechts een glazen achterpui geplaatst te worden en resteren verder louter interne (afwerk)werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn niet van invloed op de hoogte en de diepte van de uitbouw. De voorzieningenrechter concludeert hieruit dat de vergunde werkzaamheden, voor zover verzoekers daar hinder van stellen te ondervinden, inmiddels zijn uitgevoerd. Onder die omstandigheden hebben verzoekers geen spoedeisend belang bij de schorsing van het bestreden besluit.
5. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de vergunninghouder de werkzaamheden geheel op eigen risico heeft verricht. De omgevingsvergunning is namelijk nog niet onherroepelijk, aangezien verzoekers bij deze rechtbank in beroep zijn gekomen tegen het bestreden besluit. Voor zover verzoekers stellen dat zij door de uitvoering van de werkzaamheden voor een voldongen feit zijn gesteld omdat de gerealiseerde uitbouw niet of moeilijk kan worden verwijderd, deelt de voorzieningenrechter dit standpunt niet.
6. Nu verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.