ECLI:NL:RBDHA:2021:3398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning bouwen

In deze zaak hebben verzoekers, bewoners van een woning in Leiden, een voorlopige voorziening gevraagd tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het vervangen en vergroten van een aanbouw aan de achterzijde van een woning. De vergunninghouder had reeds met de bouw van de uitbouw begonnen, ondanks een eerdere schorsing van het primaire besluit door de voorzieningenrechter. De verzoekers vreesden dat de vergunninghouder zou doorgaan met bouwen, wat hen in een onomkeerbare situatie zou plaatsen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de vergunde uitbouw inmiddels vrijwel volledig was gerealiseerd en de resterende werkzaamheden geen invloed hadden op de omvang van de uitbouw. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers geen spoedeisend belang hadden bij de schorsing van het bestreden besluit, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 4 maart 2021, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/386
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. B. Benard),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: E. van Beusekom).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [A] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen en vergroten van de aanbouw aan de achterzijde van de woning [adres] [huisnummer] te [plaats] .
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hangende de bezwaarprocedure hebben zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar (zaaknr. SGR 20/6150).
Bij besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/345). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
1.3
De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. In de uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter in overweging genomen dat de vergunninghouder reeds begonnen was met het bouwen van de nieuwe aanbouw en de werkzaamheden niet (tijdelijk) wilde stilleggen. De voorzieningenrechter heeft daarom spoedeisend belang bij het toenmalige verzoek om een voorlopige voorziening aanwezig geacht.
3. In het huidige verzoekschrift verwijzen verzoekers in de eerste plaats naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2020. Verzoekers stellen dat de vergunninghouder, ondanks de schorsing van het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar, aanvankelijk is doorgegaan met bouwen. De vergunninghouder is volgens verzoekers pas gestopt met bouwen, toen verzoekers bij verweerder en de politie aan de bel trokken en verweerder met handhaving dreigde. De bekendmaking van de beslissing op bezwaar heeft op 8 december 2020 plaatsgevonden, waardoor de schorsing van het primaire besluit liep tot en met 19 januari 2021. Verzoekers vrezen dat de vergunninghouder hangende het beroep doorgaat met bouwen en verzoekers voor een voldongen feit plaatst. De bouw zou dan nog moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, aldus verzoekers.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen sprake van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat verzoekers zich in essentie richten tegen de omvang van de vergunde uitbouw. Volgens verzoekers leidt deze ertoe dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast door een afname van zonlicht in hun tuin. Uit de schriftelijke stukken van verweerder van 19 en 25 januari 2021 en het daarbij gevoegde fotomateriaal is de voorzieningenrechter gebleken dat de vergunde uitbouw inmiddels vrijwel volledig is gerealiseerd. Volgens verweerder – die hierover navraag heeft gedaan bij vergunninghouder - dient nog slechts een glazen achterpui geplaatst te worden en resteren verder louter interne (afwerk)werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn niet van invloed op de hoogte en de diepte van de uitbouw. De voorzieningenrechter concludeert hieruit dat de vergunde werkzaamheden, voor zover verzoekers daar hinder van stellen te ondervinden, inmiddels zijn uitgevoerd. Onder die omstandigheden hebben verzoekers geen spoedeisend belang bij de schorsing van het bestreden besluit.
5. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de vergunninghouder de werkzaamheden geheel op eigen risico heeft verricht. De omgevingsvergunning is namelijk nog niet onherroepelijk, aangezien verzoekers bij deze rechtbank in beroep zijn gekomen tegen het bestreden besluit. Voor zover verzoekers stellen dat zij door de uitvoering van de werkzaamheden voor een voldongen feit zijn gesteld omdat de gerealiseerde uitbouw niet of moeilijk kan worden verwijderd, deelt de voorzieningenrechter dit standpunt niet.
6. Nu verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.