ECLI:NL:RBDHA:2021:3379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldig na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard na een medisch onderzoek door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, genomen op 7 januari 2021, stelde vast dat de verzoeker niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs per 14 januari 2021. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 maart 2021, die via Skype plaatsvond, werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.B. Spaargaren, terwijl de verweerder, het CBR, werd vertegenwoordigd door mr. J. Launspach. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De zaak draaide om de medische geschiktheid van de verzoeker, die eerder betrokken was bij een ernstig verkeersongeval en waarbij epilepsie niet kon worden uitgesloten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker geschikt was om te rijden, gezien de onduidelijkheid over zijn medische toestand en de aanbevelingen van de neuroloog, prof. dr. em. K.L. Leenders. De verzoeker had recentelijk geen epilepsie-achtige symptomen vertoond, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de eerdere rapportages en de noodzaak voor verder onderzoek door de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) niet konden worden genegeerd. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1231 WVW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.B. Spaargaren),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2021 (het primaire besluit] heeft verweerder na (medisch) onderzoek vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de vereiste geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf
14 januari 2021.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021.
Aan deze zitting hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Op 8 juli 2020 heeft de politie Eenheid Midden-Nederland het CBR een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) onder toezending van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aanrijding. Aanleiding hiervoor was dat verzoeker op 26 januari 2020 een eenzijdig verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A12 te Harmelen. De vermoedelijke toedracht is dat verzoeker als bestuurder van een personenauto met snelheden van meer dan 200 km/u over een traject van ongeveer 3 kilometer, meerdere voertuigen links heeft ingehaald over de linker vluchtstrook. De personenauto is door een onbekende oorzaak tegen een aarden wal gereden en tot stilstand gekomen. Verzoeker raakte ten gevolge van dit ongeval zwaargewond.
Vermeld is dat verzoeker heeft verklaard niets meer van het ongeval te weten. Voorts heeft hij verklaard dat hij rond 2015 en 2017 zogenaamde wegvallingen heeft gehad en dat hij vermoedde dat dit mogelijk de oorzaak is van dit ongeval. Het rijbewijs van verzoeker is ingevorderd op grond van artikel 164 van de WVW 1994.
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2020 is aan verzoeker door verweerder een medisch onderzoek opgelegd en is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst, in ieder geval tot de uitslag van het onderzoek. Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 17 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.4.
Prof. dr. em. K.L. Leenders, neuroloog, heeft omtrent verzoeker een rapportage uitgebracht op 9 december 2020. Volgens het rapport is Leenders in zijn onderzoek mede uitgegaan van de brief van R. Grond, revalidatiearts, van 19 juli 2016 en de brief van
drs. De Bruin, traumatoloog, van 30 maart 2020.
Leenders heeft vermeld dat meerdere auto-ongevallen sinds 2012 (thans driemaal), waarbij de laatste keer een langdurend bewustzijnsverlies als oorzaak aannemelijk lijkt, is gepaard gegaan met ernstige fracturen en complicaties. De medische situatie in juni 2016 is door de revalidatiearts samengevat. Verzoeker is in het MCH Bronovo, afdeling Neurologie, opgenomen wegens plots optredende verwardheid en amnesia. De amnesie is onbegrepen. Een brief van de afdeling Neurologie heeft Leenders niet mogen ontvangen. De medische informatie ter zake van de opname als gevolg van het auto-ongeval in 2020 maakt geen melding van een EEG dan wel specifiek onderzoek naar epilepsie.
Ook al toonde een EEG in 2016 geen afwijkingen, de episoden van controleverlies moeten als ernstige risicovolle gebeurtenissen worden gezien. Een epileptische origine is niet uitgesloten. Zolang dit niet het geval is, lijkt betrokkene volgens 7.2.2.a rij-ongeschikt. Leenders geeft de aanbeveling om verzoeker te verwijzen naar de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) om te trachten de storingen in het bewustzijn te duiden, of op zijn minst een epileptische genese uit te sluiten.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 14 januari 2021, omdat verzoeker niet voldoet aan de eisen waaraan hij moet voldoen om veilig te kunnen deelnemen aan het verkeer, zoals neergelegd in de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) en met name in Bijlage II bij de Regeling, paragraaf 7.2 en hoofdstuk 11. Hieraan is de rapportage van Leenders ten grondslag gelegd.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij recent is onderzocht door een neuroloog en dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor epilepsie. In het verleden zijn hiervoor evenmin aanwijzingen gevonden, waardoor hij wel geschikt kan worden geacht om te rijden. Hij heeft uitsluitend in januari 2020 al dan niet een vermoedelijke syncope/wegraking gehad en sindsdien niet meer. Op basis van enkel deze syncope/wegraking had verweerder niet, bijna één jaar later, mogen besluiten om verzoeker ongeschikt te achten. Verzoeker verwijst naar naar de brief van dr. R.P. Kloppenburg, neuroloog, van 7 januari 2021, waarin is gerapporteerd met betrekking tot het ongeval op 26 januari 2020 en de brief van
dr. P.R.W de Sauvage Nolting, cardioloog, van 6 december 2020 met betrekking tot een opname wegens pijnklachten op de borst op die dag.
4. Verweerder heeft bij zijn verweerschrift van 4 maart 2021een nadere reactie van Leenders van 16 en 17 februari 2021 overgelegd. Leenders acht het zeer onwaarschijnlijk dat sprake is geweest van een syncope. Hij heeft overleg gehad met een epileptoloog van SEIN, waaruit naar voren kwam dat een tonische vorm van epilepsie de voet inderdaad kan dwingen tot het maximaal neerdrukken van het gaspedaal en dat dit dan gedurende de aanval wordt volgehouden. Voorts is vermeld dat, wat epilepsie betreft, een EEG alleen nuttig is als het een positieve uitslag oplevert. Een negatief EEG toont niets aan en sluit nooit epilepsie uit. Het negatieve EEG bij verzoeker uit 2016 sluit derhalve niets uit. Een beoordeling van de anamnese van verzoeker met een continue ambulante EEG-registratie, andere technieken en een MRI-scan lijkt Leenders op zijn plaats. Leenders vermeldt dat, indien epilepsie door adequaat onderzoek bij SEIN onwaarschijnlijk wordt geacht, het alternatief eveneens zeer ernstig is: een intentioneel afwijkend gedrag laat eerder aan een psychiatrische oorzaak denken. Of dit moet worden onderzocht is ter beoordeling van verweerder. Een beter afgewogen beoordeling in dezen zou kunnen worden gemaakt indien een volledig verslag van de opname in juni 2016 ter inzage kan worden verstrekt.
5. Verzoeker heeft bij brief van 5 maart 2021 de brief van T. Balvers, neuroloog bij de SEIN, van 1 maart 2021 overgelegd.
6. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verzoeker de vermelding van diverse data en ongevallen onjuist acht. Verzoeker stelt dat hij in 2012 door een geweldsdelict in het ziekenhuis is beland en dat in 2014, terwijl hij voor een verkeerslicht stond te wachten, een andere bestuurder achterop zijn auto is gereden. Voorts stelt hij dat in 2015 geen auto-ongeval heeft plaatsgevonden.
Leenders is uitgegaan van de informatie van de huisarts, waarin is vermeld dat in 2012 bij verzoeker sprake was van een fractuur TWK/schedel/ kaak/neus (auto-ongeval) en in 2014 van nek/rugklachten (na auto-ongeval). Leenders vermeldt dat het goed is dat verzoeker de oorzaken daarvan corrigeert. Er hebben echter incidenten van geweld plaatsgevonden, die eventueel schade aan het brein hebben veroorzaakt met als gevolg de problemen in 2016 en het ongeval in 2020. Voor wat betreft de wegvallingen in 2015 en 2017 is Leenders uitgegaan van de mededelingen die verzoeker heeft gedaan ten overstaan van de politie, zoals vermeld in de mededeling (zie 1.2.). Leenders heeft vermeld dat de opname in juni 2016 abusievelijk als juni 2020 is vermeld. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden waarom Leenders ter zake van de vermelde data en ongevallen niet kan worden gevolgd.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt vooralsnog dat Leenders zich onvoldoende weersproken op het standpunt heeft gesteld dat het negatieve EEG bij verzoeker uit 2016 de diagnose epilepsie niet uitsluit. Het onderzoek van neuroloog Kloppenburg in 2021 kan, volgens Leenders, niets bijdragen, aangezien dat een gewoon oriënterend en op zich een correct neurologisch onderzoek was. Dit houdt echter geen specifieke analyse aangaande epilepsie in. Verzoeker heeft dit niet weersproken.
Verweerder heeft ter zitting gewezen op verschillen in de anamneses. Zo heeft verzoeker bij Leenders verklaard dat hij op 26 januari 2020 geen lichamelijke klachten had en niet oververmoeid was. Bij Kloppenburg heeft verzoeker verklaard dat het goed kan zijn dat hij in slaap is gevallen, hij was al erg vermoeid.
Verzoeker is na het primaire besluit onderzocht door de neuroloog van SEIN, die in de brief van 1 maart 2021 heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een doorgemaakt insult en dat er geen indicatie is voor aanvullende diagnostiek.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het geval van verzoeker geen zekere diagnose is gesteld. Gelet op de door Leenders verkregen informatie van de epileptoloog van SEIN (zie 4.), is - ondanks de door verzoeker overgelegde brief van SEIN - epilepsie niet geheel uit te sluiten. Ten tijde van belang bestond onduidelijkheid over de medische gesteldheid van verzoeker. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Leenders naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Verweerder heeft zich mogen baseren op dit rapport. Verweerder heeft vooralsnog terecht, gelet op paragraaf 7.2. en hoofdstuk 11 van Bijlage II bij de Regeling, het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
6.4.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd acht de voorzieningenrechter onvoldoende om op dit moment de verwachting te hebben dat het primaire besluit in bezwaar geen stand houdt. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat Leenders specifiek nader onderzoek aangewezen heeft geacht en de mogelijkheid heeft genoemd om een specialist op een ander vakgebied te consulteren. Voorts zijn er de genoemde verschillen in de anamneses en een volledig verslag van de opname in juni 2016 ontbreekt. Verweerder kan hieromtrent in de bezwaarfase nadere afwegingen maken.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2021.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.