In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een last onder bestuursdwang opgelegd door de burgemeester van Leiderdorp. De last hield in dat de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden gesloten zou worden, omdat er in de woning drugs en een aanzienlijk geldbedrag waren aangetroffen. Verzoekster betwistte dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze stoffen en stelde dat haar ex-echtgenoot, die in verband met drugshandel was aangehouden, verantwoordelijk was voor de aangetroffen zaken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had aangetoond dat verzoekster verwijtbaar was en dat de sluiting van de woning niet evenredig was, gezien de omstandigheden van verzoekster en haar zoon. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de sluiting van de woning werd geschorst tot de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.