ECLI:NL:RBDHA:2021:3364
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Mol, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Duitsland zich niet aan de verplichtingen houdt die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, en dat zijn asielaanvraag in Duitsland kansloos is.
Tijdens de zitting op 31 maart 2021 in Dordrecht, heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser betoogde dat de Duitse autoriteiten hem niet de juiste bescherming kunnen bieden en dat hij waarschijnlijk naar Pakistan zal worden uitgezet, waar hij vervolgd zal worden vanwege zijn geloof. De rechtbank overwoog dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd had ingegaan op de zienswijze van eiser en dat de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigde.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Haan, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.