ECLI:NL:RBDHA:2021:3363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bestuurder voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen van een vennootschap. Eiser, die sinds 24 januari 2017 als bestuurder van [B.V. 2] B.V. fungeert, werd door de ontvanger van de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslagen die aan [B.V. 1] B.V. waren opgelegd. De aansprakelijkstelling vond plaats op 19 november 2019, nadat de vennootschap over verschillende tijdvakken naheffingsaanslagen had ontvangen die onbetaald waren gebleven. Eiser heeft tegen deze aansprakelijkstelling beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat hij terecht aansprakelijk was gesteld.

De rechtbank overwoog dat eiser als bestuurder in beginsel hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting die de vennootschap verschuldigd is, zoals vastgelegd in artikel 36 van de Invorderingswet. Eiser had niet tijdig melding gemaakt van betalingsonmacht, wat leidde tot de veronderstelling dat het niet betalen van de belastingschuld aan hem te wijten was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de niet-tijdige melding niet aan hem te wijten was, en dat hij derhalve aansprakelijk was voor de onbetaalde naheffingsaanslagen.

Daarnaast werd eiser ook aansprakelijk gesteld voor de verzuimboetes en kosten, omdat hij als bestuurder verantwoordelijk was voor het tijdig doen van aangiften en betalingen. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkstelling niet disproportioneel was en dat er geen wettelijke grondslag was om af te wijken van de wetgeving, zelfs niet in het licht van de coronacrisis. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/3594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 19 november 2019 eiser aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd aan [B.V. 1] B.V. (de vennootschap), alsmede voor de aan de belastingschuldige opgelegde verzuimboeten en de aan haar in rekening gebrachte kosten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2020 de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is per 24 januari 2017 bestuurder van [B.V. 2] B.V., welke sinds 24 januari 2017 alle aandelen in [B.V. 1] B.V. houdt. Eiser is derhalve middellijk bestuurder van de vennootschap.
2. De vennootschap heeft over de tijdvakken juli 2017 tot en met augustus 2018 en de tijdvakken januari 2019 tot en met juli 2019 naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd gekregen. Deze aanslagen zijn onbetaald gebleven.
3. Op 18 december 2018 is een uitstelregeling afgesproken. Deze regeling is op
11 februari 2019 ingetrokken wegens niet nakomen van de regeling. Het beroep bij de directeur Wettelijke Taken van de Belastingdienst is op 22 mei 2019 afgewezen. Er is op
6 juni 2019 uitstel verleend tot 1 juli 2019 in verband met het indienen van een teruggaaf omzetbelasting over de periode 2002 t/m 2014. Op 17 juli 2019 heeft de inspecteur het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
4. Op 19 november 2019 is eiser op grond van artikel 36 van de Invorderingswet (IW) aansprakelijk gesteld voor de onder 2 genoemde onbetaalde naheffingsaanslagen loonheffingen van de vennootschap. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW eveneens aansprakelijk gesteld voor de kosten die verband houden met de belastingschuld en de opgelegde verzuimboetes. Het bedrag van de aansprakelijkheid bedraagt € 62.509. Dit bedrag bestaat uit loonheffing € 56.320, kosten € 4.453 en verzuimboetes € 1.736.

Geschil5. In geschil is of eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen van de vennootschap.

6. Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld. Verder stelt eiser dat het niet betalen van de belastingschulden door de vennootschap niet het gevolg is van aan hem te wijten (kennelijk) onbehoorlijk bestuur. Tot slot stelt eiser dat de afwijzing van het bezwaar een disproportionele beslissing is. Volgens eiser dient verweerder af te wijken van de wetgeving in verband met de gevolgen van de coronacrisis.
7. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
8. Niet in geschil is dat eiser in de tijdvakken waarop de naheffingsaanslagen zien, bestuurder was van de vennootschap. Volgens artikel 36, eerste lid, van de IW is de bestuurder van een vennootschap in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor (onder meer) de loonbelasting die de vennootschap verschuldigd is. Op grond van artikel 36, tweede lid, IW is een vennootschap verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat zij niet tot betaling van de verschuldigde belasting in staat is, daarvan schriftelijk mededeling te doen aan verweerder. Artikel 7, eerste lid, Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (Uitvoeringsbesluit) bepaalt dat de mededeling van betalingsonmacht moet worden gedaan uiterlijk twee weken na de dag waarop de verschuldigde belasting moet zijn voldaan. Indien een vennootschap op juiste wijze heeft meegedeeld dat zij niet tot betaling van de verschuldigde belasting in staat is, is de bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling. Dat daarvan sprake is moet door verweerder aannemelijk worden gemaakt. Indien echter niet op de juiste wijze de betalingsonmacht is gemeld, wordt vermoed dat het niet betalen aan de bestuurder te wijten is. De bestuurder wordt alleen toegelaten tot weerlegging van dat vermoeden, wanneer hij aannemelijk maakt dat het niet op juiste wijze melden van de betalingsonmacht niet aan hem te wijten is. Dit volgt uit artikel 36, derde en vierde lid, IW.
9. Niet gesteld dan wel gebleken is dat er een melding van betalingsonmacht is gedaan. Namens de vennootschap is wel een verzoek om een betalingsregeling gedaan. In sommige gevallen kan een verzoek om een betalingsregeling worden aangemerkt als melding van betalingsonmacht. Ter zitting heeft verweerder echter onweersproken gesteld dat het door de vennootschap ingediende verzoek niet kwalificeert als melding van betalingsonmacht, wegens het ontbreken van gegevens waarmee inzicht wordt gegeven in de reden van de betalingsproblemen. Er is, voor zover het de onder 2 genoemde naheffingsaanslagen betreft, dus niet tijdig gemeld dat sprake is van betalingsonmacht. Nu gesteld noch gebleken is dat de niet tijdige melding niet aan eiser te wijten is geweest, wordt vermoed dat het niet betalen van de onder 2 genoemde naheffingsaanslagen aan eiser te wijten is. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen.
10. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW eveneens aansprakelijk gesteld voor de verzuimboetes en kosten. Eiser is op grond van artikel 32 van de IW alleen aansprakelijk voor de verzuimboetes en vervolgingskosten, indien verweerder aannemelijk maakt dat eiser een verwijt treft ten aanzien van het belopen daarvan. In de beschikking aansprakelijkstelling heeft verweerder aangegeven dat het ontstaan hiervan eiser kan worden verweten, omdat hij als bestuurder geen zorg heeft gedragen voor het namens de vennootschap doen van tijdige afdrachten van loonheffing. De rechtbank volgt verweerder daarin nu eiser als (enig) bestuurder verantwoordelijk is voor het juiste aangifte- en betalingsgedrag van de vennootschap, maar desalniettemin daarvoor geen zorg heeft gedragen.
11. Eiser stelt dat de aansprakelijkheidsstelling disproportioneel is en dat er dient te worden afgeweken van de wetgeving in verband met de gevolgen van de coronacrisis. De regeling voor de bestuursaansprakelijkheid biedt evenwel geen wettelijke grondslag om te toetsen of de aansprakelijkstelling proportioneel is. Voor zover eiser met deze stelling een beroep heeft willen doen op toepassing van de hardheidsclausule moet de rechtbank zich van een oordeel onthouden, omdat aan de rechtbank niet de bevoegdheid is gegeven een beschikking aansprakelijkstelling op grond van bijzondere hardheid te verminderen; dat is voorbehouden aan de Minister van Financiën.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.