ECLI:NL:RBDHA:2021:3363
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid bestuurder voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen van een vennootschap. Eiser, die sinds 24 januari 2017 als bestuurder van [B.V. 2] B.V. fungeert, werd door de ontvanger van de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslagen die aan [B.V. 1] B.V. waren opgelegd. De aansprakelijkstelling vond plaats op 19 november 2019, nadat de vennootschap over verschillende tijdvakken naheffingsaanslagen had ontvangen die onbetaald waren gebleven. Eiser heeft tegen deze aansprakelijkstelling beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat hij terecht aansprakelijk was gesteld.
De rechtbank overwoog dat eiser als bestuurder in beginsel hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting die de vennootschap verschuldigd is, zoals vastgelegd in artikel 36 van de Invorderingswet. Eiser had niet tijdig melding gemaakt van betalingsonmacht, wat leidde tot de veronderstelling dat het niet betalen van de belastingschuld aan hem te wijten was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de niet-tijdige melding niet aan hem te wijten was, en dat hij derhalve aansprakelijk was voor de onbetaalde naheffingsaanslagen.
Daarnaast werd eiser ook aansprakelijk gesteld voor de verzuimboetes en kosten, omdat hij als bestuurder verantwoordelijk was voor het tijdig doen van aangiften en betalingen. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkstelling niet disproportioneel was en dat er geen wettelijke grondslag was om af te wijken van de wetgeving, zelfs niet in het licht van de coronacrisis. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.