ECLI:NL:RBDHA:2021:3348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
21/363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen oplegging van gedragsaanwijzing aan appellanten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de oplegging van een gedragsaanwijzing aan appellanten, die op 20 januari 2021 door de officier van justitie was opgelegd. De gedragsaanwijzing hield in dat appellanten zich gedurende 90 dagen niet mochten ophouden in de directe omgeving van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te Den Haag. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten gegrond verklaard, omdat niet voldaan was aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de gedragsaanwijzing. De rechtbank oordeelde dat de wijze waarop artikel 11 van de Wet openbare manifestaties (Wom) was overtreden niet dermate ernstig was dat de openbare orde ernstig was verstoord. Er was geen bewijs van samenhang met andere strafbare feiten en er bestond geen vrees voor herhaling. De rechtbank benadrukte dat het strafbare feit waar appellanten van werden verdacht een relatief licht vergrijp betrof en dat de maatregel van de officier van justitie disproportioneel was in verhouding tot het grondrecht van appellanten om te demonstreren. De rechtbank besloot dat de gedragsaanwijzing niet in stand kon blijven en verklaarde de beroepen gegrond.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer : -
Raadkamernummer : 21/363, 21/365, 21/364, 21/367, 21/372, 21/370, 21/374, 21/376
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op de beroepen op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingesteld door:

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,
hierna te noemen: appellanten.

Inleiding

Op 20 januari 2021 heeft de officier van justitie aan appellanten een gedragsaanwijzing opgelegd.

De behandeling in raadkamer

De rechtbank heeft de beroepen op 23 februari 2021 in raadkamer behandeld.
Appellanten [appellanten] en [appellanten] , bijgestaan door mr. C.J.M. van den Brûle en [appellanten] en [appellanten] , bijgestaan door mr. J. van Lunen, zijn gehoord.
Appellanten A [appellanten] , [appellanten] , [appellanten] en [appellanten] zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Aanwezig waren hun advocaten mr. Van den Brûle en mr. J. van Lunen.
Tevens is de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen gehoord.

Overwegingen

De overwegingen van de rechtbank die tot de onderstaande beslissing hebben geleid zullen in een aanvulling worden uitgewerkt.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond.
Aldus beslist in Den Haag door mr. J.A. van Steen, voorzitter, mrs. A.P. Sno en K.C.J. Vriend, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier, en uitgesproken op de zitting van 24 februari 2021.
Van deze beslissing kan niet in hoger beroep worden gegaan.
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer : -
Raadkamernummer : 21/363, 21/365, 21/364, 21/367, 21/372, 21/370, 21/374, 21/376
Aanvulling op de beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken van 24 februari 2021, op de beroepen op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingesteld door:

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
adres: Calandstraat 1, 2521 AD Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,

[appellanten] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. J. van Lunen,
adres: Postbus 700, 2501 CS Den Haag,
hierna te noemen: appellanten.

Inleiding

Op 20 januari 2021 heeft de officier van justitie aan appellanten een gedragsaanwijzing opgelegd. Volgens de officier van justitie bestaan tegen appellanten ernstige bezwaren dat zij artikel 11 van de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom) hebben overtreden. Daardoor zou de openbare orde – gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd – ernstig zijn verstoord en zou grote vrees voor herhaling bestaan.
De gedragsaanwijzing houdt, kort samengevat, in dat appellanten zich met ingang van 20 januari 2021, gedurende 90 dagen niet zullen ophouden in de directe omgeving van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te Den Haag; een gebied dat omsloten wordt door de straten Bezuidenhoutseweg, Adelheidstraat, Juliana van Stolberglaan en de Prins Clauslaan.
Op 10 februari 2021 ontving de rechtbank de beroepschriften van appellanten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processen-verbaal van districtsrecherche Den Haag-West met proces-verbaalnummer: PL1500-2021019091 betreffende appellanten.

Standpunt van de appellanten

Namens appellanten is het standpunt ingenomen dat de beroepen gegrond moeten worden verklaard. Daartoe is – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De gedragsaanwijzing voldoet volgens appellanten niet aan de wettelijke vereisten. De enkele vermelding van artikel 11 Wom is onvoldoende. Wat de ernstige bezwaren betreft dient sprake te zijn van een hogere graad van verdenking. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de gedragsaanwijzing de vrijheid van verplaatsing, het recht op betoging en het recht op vrije meningsuiting van appellanten op onaanvaardbare wijze inperkt en dat het uitvaardigen van een gedragsaanwijzing in dit geval niet proportioneel is. De gedragsaanwijzing zou tevens in strijd zijn met het verbod op willekeur. Appellanten hebben daarnaast gesteld dat het gebiedsverbod strijdig is met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 lid 2 van het EVRM en aangevoerd dat het ongewis is of appellanten nog zullen worden vervolgd.
Tot slot hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat indien geen dagvaarding meer volgt en vanwege het ontbreken van een appelmogelijkheid tegen een uitspraak van deze raadkamer er onvoldoende rechtsbescherming is en het gevaar bestaat dat de officier van justitie met het uitvaardigen van een gebiedsverbod ex artikel 509hh Sv het recht tot demonstreren al te gemakkelijk voor een periode van 90 dagen onmogelijk maakt.
Appellanten hebben in aanvulling hierop in raadkamer onder meer verklaard dat zij juist het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben uitgekozen om te demonsteren, omdat zij daarmee hun boodschap duidelijk wilden maken.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De openbare orde is op 20 januari 2021 ernstig verstoord. Daarnaast bestaat vrees voor herhaling omdat de appellanten vaker hebben gedemonstreerd. Hierbij heeft de officier van justitie drie data genoemd, die weliswaar niet in het dossier zijn terug te vinden, maar die hem bekend zijn uit politie informatie. Appellanten zullen vaker demonstreren – en daarmee artikel 11 Wom overtreden – indien niet wordt ingegrepen, aldus de officier van justitie.
Van samenhang met andere strafbare feiten, zoals vernieling of lokaalvredebreuk is volgens de officier van justitie niet gebleken.
De oplegging van de gedragsaanwijzing is volgens de officier van justitie proportioneel en de onschuldpresumptie is niet geschonden. Het verbod van willekeur is bij deze procedure niet aan de orde en er is geen sprake van schending van de Grondwet of andere EVRM bepalingen. De officier van justitie heeft gesteld dat bij oplegging van de gedragsaanwijzing sprake is van belangenafweging en dat de maatschappelijke belangen zwaarder wegen dan de belangen van de appellanten. Ten aanzien van het uitblijven van een vervolgingsbeslissing heeft de officier van justitie aangevoerd dat hiervoor geen termijnen zijn. Het voorgaande is dan ook de reden waarom voor een gedragsaanwijzing is gekozen.

Beoordeling

Doel en strekking van artikel 509hh Sv
Art. 509hh is ingevoerd ter regeling van de bevoegdheid van de burgemeester en de bevoegdheid van de officier van justitie tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme, ernstige overlast of ernstig belastend gedrag jegens een persoon of personen of goederen. De desbetreffende wet introduceert naast de mogelijkheid voor de burgemeester om op basis van art. 172a en 172b Gemeentewet bevelen in het belang van de openbare orde te geven, de mogelijkheid voor de officier van justitie om een gedragsaanwijzing te geven ter beëindiging van ernstige overlast. De wetgever heeft in een aanvullende bevoegdheid willen voorzien bij die vormen van ordeverstoring waar een gebiedsverbod van de burgemeester niet toereikend is om aan de verstoring een einde te maken. Het moet dan gaan om tijdens de ordeverstoring ontstane verdenking ter zake van ernstige strafbare feiten, gevaarzettende strafbare feiten of strafbare feiten die belastend zijn voor individuele personen. In de MvT (Kamerstukken II 2007/08, 31467, 3, p. 7) zijn als voorbeelden genoemd: fysiek geweld tegen politieambtenaren of medewerkers van veiligheidsdiensten, bedreiging, discriminerend gedrag (racistische spreekkoren), wapendelicten of ernstige vormen van verbale agressie. De op te leggen gedragsaanwijzing is een voorlopige maatregel in het geval onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk wordt geoordeeld. De aanwijzing dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Toetsingsmaatstaf
Als uitgangspunt voor de beoordeling van het beroep geldt dat de rechtbank moet toetsen
of tegen appellanten ernstige bezwaren bestaan ter zake van een strafbaar feit, waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat. Als aan die voorwaarde is voldaan, moet de rechtbank beoordelen of de opgelegde gedragsaanwijzing ook proportioneel is.
Uit voornoemd proces-verbaal en het verhandelde in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat voldoende ernstige bezwaren bestaan dat appellanten zich schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit, namelijk overtreding van artikel 11 Wom. Appellanten zouden op 20 januari 2021 hebben deelgenomen aan een demonstratie waarvoor de vooraf vereiste kennisgeving niet door hen was gegeven. Zij zouden daarnaast op enig moment zeven minuten op de rijbaan hebben gezeten en niet aan een vordering hebben voldaan om weg te gaan.
Het voorgaande is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te stellen dat de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord. De wijze waarop op 20 januari 2021 artikel 11 Wom zou zijn overtreden, is niet dermate ernstig dat de openbare orde daarmee ernstig is verstoord. Er is geen samenhang met anderen strafbare feiten gebleken. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is ook niet gebleken dat ten aanzien van appellanten vrees voor herhaling bestaat. Dat appellanten wellicht eerder hun grondrecht – het recht op demonstratie – hebben uitgeoefend, kan op geen enkele wijze tegen hen worden gebruikt. Dit betekent dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een gedragsaanwijzing niet is voldaan. De rechtbank zal de door appellanten ingestelde beroepen tegen de gedragsaanwijzing van de officier van justitie dan ook gegrond verklaren.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank verder niet ingaan op de overige door de verdediging aangevoerde gronden.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op.
Het strafbare feit waar appellanten van worden verdacht betreft een overtreding, waarmee de wetgever tot uitdrukking heeft gebracht dat het hier gaat om de verdenking van een relatief licht vergrijp.
Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van de officier van justitie volstrekt disproportioneel is, afgezet tegen het grondrecht van appellanten om te mogen demonstreren op een – gelet op hun ideologische doel om aandacht te vragen voor klimaatverandering – voor de hand liggende locatie, namelijk in dit geval het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.