In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, genomen op 11 december 2019, verklaarde het rijbewijs van eiser ongeldig vanaf 18 december 2019, omdat eiser niet meewerkte aan een medisch onderzoek en een aanvullende rijtest. Eiser had eerder een medisch onderzoek ondergaan, waaruit bleek dat hij geen neurologische aandoening had, maar wel motorisch functieverlies vertoonde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tijdig had aangegeven dat verweerder in gebreke was, waardoor zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, omdat eiser had afgezien van de vereiste rijtest. De rechtbank concludeerde dat de eis van een rijtest gerechtvaardigd was op basis van de bevindingen van het medisch onderzoek. Eiser was voldoende geïnformeerd over de noodzaak van de rijtest en had geen medisch deskundigenrapport overgelegd dat de conclusies van de keurend arts weerlegde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.