ECLI:NL:RBDHA:2021:3341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan medisch onderzoek en rijtest

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, genomen op 11 december 2019, verklaarde het rijbewijs van eiser ongeldig vanaf 18 december 2019, omdat eiser niet meewerkte aan een medisch onderzoek en een aanvullende rijtest. Eiser had eerder een medisch onderzoek ondergaan, waaruit bleek dat hij geen neurologische aandoening had, maar wel motorisch functieverlies vertoonde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tijdig had aangegeven dat verweerder in gebreke was, waardoor zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, omdat eiser had afgezien van de vereiste rijtest. De rechtbank concludeerde dat de eis van een rijtest gerechtvaardigd was op basis van de bevindingen van het medisch onderzoek. Eiser was voldoende geïnformeerd over de noodzaak van de rijtest en had geen medisch deskundigenrapport overgelegd dat de conclusies van de keurend arts weerlegde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 18 december 2019.
Op 1 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar van 3 januari 2020.
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 19 maart 2020 heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingediend.
Bij brief van 17 december 2020 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 6 januari 2021. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Ten aanzien van het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar:
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder niet in gebreke heeft gesteld, zodat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Ook is eisers procesbelang komen te ontvallen, doordat verweerder alsnog, op 3 maart 2020, heeft beslist op bezwaar.
De rechtbank verklaart daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Bij die uitkomst is er geen reden om proceskosten in beroep vast te stellen.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit:
2. Op 30 april 2019 heeft de politie aan verweerder mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen. Bij besluit van
5 juni 2019 heeft verweerder besloten dat eiser een medisch onderzoek moet ondergaan. Eiser heeft meegewerkt aan het medisch onderzoek.
2.1.
In het medisch rapport van 10 augustus 2019 is geconstateerd dat bij eiser geen sprake is van een neurologische aandoening of van cognitieve defecten. Er is wel sprake van gering motorisch functieverlies, zoals bij ouderen kan worden gezien. De keurend neuroloog stelt dat de lichte onzekerheid bij het lopen mogelijk in verband staat met het minder makkelijk verplaatsen van de voeten van pedaal naar pedaal en acht om die reden een rijtest nodig.
2.2.
Naar aanleiding van de bevindingen van het medisch onderzoek heeft verweerder eiser bij besluit van 7 oktober 2019 opgeroepen voor een aanvullende rijtest op 28 oktober 2019. Eiser is vervolgens opnieuw opgeroepen voor een aanvullende rijtest op 27 november 2019, omdat de eerdere afspraak niet door kon gaan.
2.3.
Op 13 november 2019 heeft eiser een verklaring ondertekend, waarin hij heeft verklaard af te zien van het onderzoek. In deze verklaring is eiser erop gewezen dat dit betekent dat verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig zal verklaren voor alle categorieën.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 18 december 2019, omdat eiser niet kan of wil meewerken aan het onderzoek. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op 18 november 2019 een verklaring van eiser is ontvangen, waarin hij aangeeft dat hij afziet van het meewerken aan het onderzoek. Bij brief van 20 november 2019 is de ontvangst van deze verklaring door verweerder bevestigd. Hierin is vermeld dat eiser, indien hij toch wilde meewerken aan het onderzoek, binnen een week contact kon opnemen met verweerder. Aangezien eiser niet heeft aangegeven alsnog mee te willen werken aan het onderzoek, is eisers rijbewijs bij het primaire besluit ongeldig verklaard. Verder heeft verweerder toegelicht dat naar aanleiding van het door eiser ondergane medisch onderzoek nog geen beslissing kon worden genomen over eisers rijgeschiktheid. Eiser diende daarom nog mee te werken aan een aanvullende rijtest. Anders dan eiser stelt, is hem geen onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd. Gelet op het voorgaande kon verweerder niet anders besluiten dan tot ongeldigverklaring van eisers rijbewijs.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat het onterecht is dat er naast een onderzoek naar eisers rijgeschiktheid ook nog een rijtest wordt verlangd. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een artikel in NRC Handelsblad van
13 december 2019. Eiser meent dat zijn rijgeschiktheid is gebleken uit het specialistisch onderzoek naar de rijvaardigheid, hetgeen voldoende is voor teruggave van eisers rijbewijs.
5. De wettelijke regels zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspaak.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op de voorgeschreven wijze heeft opgeroepen om te verschijnen voor de rijtest. Ook was eiser voldoende geïnformeerd dat hij hieraan diende mee te werken. Nu niet in geschil is dat eiser een verklaring heeft overgelegd, waarin hij aangeeft dat hij niet wil meewerken aan de rijtest, was verweerder gehouden eisers rijbewijs ongeldig te verklaren. Deze verplichting volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 124, eerste lid en artikel 132, tweede lid, van de WvW. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van het niet verlenen van de vereiste medewerking. Verweerder was derhalve gehouden te besluiten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser.
6.1.
Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat verweerder wel mocht verlangen dat eiser mee zou werken aan een rijtest. Hiertoe is van belang dat de medisch adviseur heeft geconcludeerd dat eiser bekend is met motorisch functieverlies en dat daarom op grond van artikel 7.4.2, onder a, van de Regeling eisen geschiktheid 2000 een rijtest is vereist. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank mogen baseren op de bevindingen van het medisch onderzoek. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat eiser geen medisch deskundigenrapport heeft overgelegd, waarin de conclusie van de keurend arts wordt weerlegd. De enkele stelling dat het onterecht is dat er naast een onderzoek naar eisers rijgeschiktheid ook nog een rijtest wordt verlangd, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130, eerste lid:
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. (…)
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c:
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen (…) tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 132, eerste lid, aanhef en onder c:
Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 132, tweede lid:
Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft.
Artikel 132, derde lid:
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 124, eerste lid, aanhef en onder c:
Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien de houder een schriftelijke verklaring overlegt, waarin hij afstand doet van de bevoegdheid tot het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 7.4.2
Het betreft hier ziektebeelden zoals motorneuronziekten, heriditaire neuropathieën, spierziekten (spierdystrofie, myotonie, myopathie en myositis), myasthenia gravis en ataxie van Friedreich.
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.