Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel van een veroordeelde, geboren in 1998. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel met één jaar te verlengen, toegewezen. De beslissing volgde op een periode waarin de veroordeelde op verschillende leefgebieden, zoals werk en wonen, achteruitging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat was om zelfstandig te functioneren en dat er geen concrete vooruitzichten waren op verbetering. De rechtbank heeft de vordering in raadkamer met gesloten deuren behandeld, waarbij de veroordeelde en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft de noodzaak van verlenging benadrukt, terwijl de raadsvrouw pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde onvoldoende hulp kreeg. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de verlenging van de PIJ-maatregel noodzakelijk was om de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving op een verantwoorde wijze te waarborgen. De voorwaarden van de PIJ-maatregel blijven grotendeels ongewijzigd, met uitzondering van de verplichting tot ambulante behandeling, die is komen te vervallen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de voorwaarden voor de verlenging vastgesteld.