ECLI:NL:RBDHA:2021:3339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
09-920292-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met 1 jaar

Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel van een veroordeelde, geboren in 1998. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel met één jaar te verlengen, toegewezen. De beslissing volgde op een periode waarin de veroordeelde op verschillende leefgebieden, zoals werk en wonen, achteruitging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat was om zelfstandig te functioneren en dat er geen concrete vooruitzichten waren op verbetering. De rechtbank heeft de vordering in raadkamer met gesloten deuren behandeld, waarbij de veroordeelde en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft de noodzaak van verlenging benadrukt, terwijl de raadsvrouw pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde onvoldoende hulp kreeg. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de verlenging van de PIJ-maatregel noodzakelijk was om de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving op een verantwoorde wijze te waarborgen. De voorwaarden van de PIJ-maatregel blijven grotendeels ongewijzigd, met uitzondering van de verplichting tot ambulante behandeling, die is komen te vervallen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de voorwaarden voor de verlenging vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/920292-12
Datum uitspraak: 18 maart 2021
Beslissing op de op 27 november 2011 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
[adres] ,
die bij vonnis van 28 mei 2014 is veroordeeld tot de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel), welke maatregel bij beslissing van deze rechtbank van 18 december 2015 ten uitvoer is gelegd en die op
16 april 2020 voorwaardelijk is geëindigd.

De vordering

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel wordt verlengd met 1 jaar en dat de bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel deels worden gewijzigd.

De procesgang

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in deze zaak, waaronder:
1. een vonnis van de meervoudige kamer rechtdoende in jeugdstrafzaken in deze rechtbank
van 28 mei 2014, waarbij aan de veroordeelde de PIJ-maatregel voorwaardelijk is
opgelegd;
2. een beschikking van de meervoudige raadkamer rechtdoende in jeugdstrafzaken in deze
rechtbank van 18 december 2015, waarbij alsnog de tenuitvoerlegging van de
PIJ-maatregel is bevolen;
2. de beschikkingen van de meervoudige raadkamer rechtdoende in jeugdstrafzaken in deze
rechtbank van 29 september 2017 en 2 april 2019, waarbij de PIJ-maatregel telkens is
verlengd, laatstelijk met 12 maanden;
3. de beschikking van de meervoudige raadkamer rechtdoende in jeugdstrafzaken in deze
rechtbank van 16 april 2020, waarbij de PIJ-maatregel voorwaardelijk is beëindigd;
4. het verlengingsadvies van 12 november 2020, ondertekend door de heer D. Bal van
Reclassering Nederland;
5. het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige raadkamer rechtdoende in
Jeugdstrafzaken in deze rechtbank van 7 januari 2021.
De rechtbank heeft op 18 maart 2021 de vordering in raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F. Kellouh;
- de deskundige, de heer D. Bal, werkzaam bij Reclassering Nederland.

Het advies

In voornoemd advies van de reclassering is aangegeven dat er gedurende het doorlopen van de PIJ-maatregel een aantal beschermende factoren zijn ontstaan. De veroordeelde lijkt een pro sociaal netwerk op te bouwen en streeft daarbij pro sociale toekomstdoelen na. Hij zet zich in voor werk. Ook stelt hij zich open voor behandeling en begeleiding om zo te leren een zelfstandig bestaan, zonder criminaliteit, op te bouwen.
Ook is aangegeven dat de aanvraag voor woonbemiddeling is gedaan, omdat de stap naar zelfstandig wonen te groot zou zijn, en hij nog begeleiding nodig heeft.
De reclassering schat de kans op recidive gemiddeld in en geadviseerd is om de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel te verlengen met een jaar of zoveel korter als nodig wordt geacht door de reclassering als de doelen eerder zijn behaald.
De voorwaarden die zijn geadviseerd zijn overeenkomstig de voorwaarden die in de beslissing van de rechtbank van 16 april 2020 zijn opgenomen.
Ter zitting van 18 maart 2021 is door de deskundige meegedeeld dat de vooruitzichten inmiddels minder rooskleurig zijn. Mede door Corona is de veroordeelde zijn werk kwijt geraakt en is het hem nog niet gelukt ander werk te vinden. Ook het wonen met woonbemiddeling gaat niet door, omdat de intake niet positief is verlopen en er nu aan de haalbaarheid van deze woonvorm wordt getwijfeld. De veroordeelde zal zich bij Anton Constandse ook beter aan de regels moeten houden, hij is te weinig aanwezig op de woonlocatie; hij moet er 4 dagen per week wonen, omdat er anders uitplaatsing zal volgen en er dan naar een nieuwe begeleid woonplek moet worden gezocht. De financiering van de woonvoorziening speelt hierbij een rol. Daarnaast speelt ook nog dat er sprake is van verdenkingen van nieuwe strafbare feiten waarvoor de veroordeelde volgende maand voor de volwassenen strafrechter zal moeten verschijnen.

De standpunten

De officier van justitie mr. S.R.C. Polderman heeft de vordering gehandhaafd, maar wel meegedeeld dat wat haar betreft de bijzondere voorwaarde van het volgen van ambulante behandeling kan vervallen, omdat dit al gedurende 1,5 jaar niet van de grond komt. De voorwaarden dat de veroordeelde bij Anton Constandse moet blijven wonen, niet naar het buitenland mag reizen en dat hij geen harddrugs mag gebruiken, waar eerder discussie over was, moeten in stand blijven. De officier van justitie heeft benadrukt dat er op dit moment meer onstabiliteit is in het leven van de veroordeelde en de noodzaak tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging des te meer nodig is. De termijn van 1 jaar is ook zeker nog nodig.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft afwijzing van de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel bepleit. Zij heeft hierbij aangegeven dat de veroordeelde al gedurende vele jaren zijn best heeft gedaan, maar een en ander niet van de grond komt. De veroordeelde heeft aangegeven meer hulp nodig te hebben, maar dit wordt hem niet gegeven. Hij heeft aangegeven het dan zelf wel te zullen doen.
De raadsvrouw persisteert bij hetgeen zij ten aanzien van de bijzondere voorwaarden op de zitting van 27 januari 2021 heeft aangevoerd, zijnde dat de voorwaarden nummers 6 (wonen bij Anton Constandse) en 9 (het volgen van ambulante behandeling) zouden dienen te vervallen alsook het verbod tot reizen naar het buitenland. Nu de veroordeelde nooit harddrugs heeft gebruikt, kan deze voorwaarde ook vervallen.
De veroordeelde heeft zelf aangegeven dat hij op zoek is naar nieuw werk, dat hij niet bij Anton Constandse wilde verblijven, omdat enkele bewoners Corona hadden en hij ook toestemming heeft om bij zijn vriendin of een vriend te verblijven. De verdenking van strafbare feiten zijn volgens de veroordeelde niet goed beschreven en hij zal er op de komende strafzitting over verklaren.
De veroordeelde heeft ook aangegeven dat hij niet voldoende hulp krijgt van de reclassering, omdat hij alles zelf moet regelen en er niemand met hem meegaat naar de afspraken.

De beoordeling

De rechtbank stelt voorop het belang dat de veroordeelde op een verantwoorde wijze in de
samenleving moet terugkeren. Aan een dergelijke terugkeer zonder het voorwaardelijk beëindigde PIJ-kader staat op dit moment nog het nodige in de weg. De rechtbank moet namelijk constateren dat de veroordeelde op een aantal leefgebieden, zoals werk en het niet plegen van strafbare feiten, zijn leven niet op orde heeft of lijkt te hebben, terwijl ook de woonplek nog een behoorlijke punt van zorg is. Er zijn op dit moment geen concrete vooruitzichten op een nieuwe werkkring noch op een volgende woonvoorziening. In feite is zijn situatie verslechterd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de termijn van de voorwaardelijk beëindigde
PIJ-maatregel verlengd moet worden met (één) 1 jaar.
De laatste ontwikkelingen maken dat de verlenging van het dwingende kader van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel nodig is. Onderdeel van het resocialisatietraject is anderzijds dat de veroordeelde juist zelf initiatieven onderneemt en daar dus minder ondersteuning en begeleiding bij krijgt.
Gelet op het verloop van de resocialisatie van de veroordeelde tot nu toe, is het - naar het oordeel van de rechtbank - noodzakelijk dat de veroordeelde zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel naast de van rechtswege geldende voorwaarden ook houdt aan bepaalde bijzondere voorwaarden.
De voorwaarden, zoals die zijn neergelegd in de beslissing van de rechtbank van
16 april 2020 waarbij de PIJ-maatregel voorwaardelijk is beëindigd, blijven gelden met uitzondering van de verplichting om een ambulante behandeling te volgen, zoals vermeld onder nummer 9 in die beslissing. De verplichting om inzage te geven aan de reclassering zal daarom ook nog slechts zien op begeleiding, zodat de voorwaarde vermeld onder 6. in die zin zal worden aangepast. De rechtbank ziet geen reden de overige voorwaarden aan te passen.
Beslist wordt dan ook als volgt.

De beslissing

De rechtbank verlengt de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel met
1 jaaren stelt

naast de van rechtswege geldende voorwaarden dat de veroordeelde:

zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien om zo zijn identiteit te kunnen vaststellen;
zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, voor zover nodig om uitvoering te geven aan het toezicht of de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
meewerkt aan huisbezoeken zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht;
daarbij de volgende
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde gedurende de voorwaardelijke beëindiging van PIJ-maatregel:
5. zich meldt op afspraken bij de reclassering, Reclassering Nederland, zo vaak als de reclassering dit nodig acht;
6. de reclassering inzicht geeft in de voortgang van de begeleiding door andere instellingen of hulpverleners;
7. verblijft op het adres van de instelling Anton Constandse, [adres] , en zich niet zonder toestemming van de reclassering op een ander adres zal vestigen;
8. meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties, zoals school en een eventuele werkgever, die contact hebben met de veroordeelde, als dit van belang is voor het toezicht;
9. niet naar het buitenland (inbegrepen de Nederlandse Antillen) gaat zonder toestemming van de reclassering;
10. zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma van Anton Constandse (of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, dan wel een woning met ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering), dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
11. geen alcohol en drugs (met uitzondering van cannabis) gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaald of en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
12. een zinvolle dagbesteding, van minimaal 26 uur per week, in de vorm van (betaald) werk en/of scholing heeft en behoudt en deze niet zonder toestemming van de reclassering wijzigt;
13. een legaal inkomen heeft en behoudt, de reclassering hier inzage in geeft en, indien nodig, meewerkt aan begeleiding hierop.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
en mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021.