7.5.Verweerder heeft voorts deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de gestelde problemen met familieleden in Iran niet geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft hiertoe van belang kunnen achten dat eiser na het gestelde incident met zijn neef, niet door die familieleden is opgezocht en pas ruim anderhalf jaar na het incident, uit Iran is vertrokken, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde ernstige mate van bedreiging. De omstandigheid dat uit algemene informatiebronnen blijkt dat eerwraak in Iran wordt gepraktiseerd, doet aan het voorgaande niet af, nu verweerder de kern van het asielrelaas op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht.
8. Gezien de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Afwijzing aanvraag als kennelijk ongegrond
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de aanvraag op juiste gronden als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Immers, eiser heeft verklaard zijn originele paspoort en vliegticket te hebben vernietigd, terwijl hij weet dat hiermee zijn identiteit, nationaliteit en herkomst kunnen worden vastgesteld. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, te weten dat de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd is onvoldoende voor een ander oordeel.
Vertrektermijn en inreisverbod
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser een vertrektermijn heeft kunnen onthouden en een inreisverbod heeft kunnen opleggen. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder in redelijkheid van de uitvaardiging van het inreisverbod had moeten afzien of de duur daarvan had moeten verkorten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser en zijn broer, die in Nederland woont, elkaar niet in een ander land buiten de Europese Unie kunnen ontmoeten of niet middels elektronische communicatiemiddelen contact met elkaar kunnen onderhouden.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.