In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Italië, ingediend door de vader. De rechtbank oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige niet in Italië, maar in Nederland is gelegen. De vader had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, die volgens hem ongeoorloofd was vastgehouden door de moeder in Nederland. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de ouders een bindende afspraak hadden gemaakt om definitief naar Italië te verhuizen. De feiten wezen erop dat de minderjarige sinds zijn geboorte in Italië, op 22 juni 2020 met zijn moeder in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de vader zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland was. Het verzoek tot teruggeleiding werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.