ECLI:NL:RBDHA:2021:3219
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd op basis van overige humanitaire redenen. De aanvraag was eerder op 17 december 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 maart 2021 zijn verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht toegewezen, gezien de omstandigheden van de zaak. Vervolgens heeft de rechter overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verweerder heeft in een schrijven van 11 maart 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kan worden, maar dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de uitzetting van verzoeker tot vier weken na de beslissing op het bezwaar wordt verboden. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 534,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.