ECLI:NL:RBDHA:2021:3219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/9375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd op basis van overige humanitaire redenen. De aanvraag was eerder op 17 december 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 maart 2021 zijn verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht toegewezen, gezien de omstandigheden van de zaak. Vervolgens heeft de rechter overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verweerder heeft in een schrijven van 11 maart 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kan worden, maar dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de uitzetting van verzoeker tot vier weken na de beslissing op het bezwaar wordt verboden. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 534,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9375

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 30 april 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘overige humanitaire redenen’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij schrijven van 11 maart 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift van 18 december 2020 is verzocht.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 17 december 2020 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoeker Nederland te verlaten- op te schorten.
5. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.