ECLI:NL:RBDHA:2021:3216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
09/305337-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor artikel 6 Wegenverkeerswet en veroordeling voor artikel 5 Wegenverkeerswet na verkeersongeval

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 juni 2019 betrokken was bij een verkeersongeval te Leiden. De verdachte, bestuurder van een Mercedes-Benz, viel naar alle waarschijnlijkheid in slaap tijdens het rijden, wat leidde tot een frontale botsing met een Fiat 500. De rechtbank oordeelde dat het enkele moment van afwezigheid niet voldeed aan de ondergrens van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, wel bewezen. De verdachte had onvoldoende aandacht voor het verkeer en onvoldoende controle over zijn voertuig, wat gevaar op de weg veroorzaakte. De rechtbank legde een geldboete van € 500,- op, zonder een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte geen eerdere verkeersovertredingen had begaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/305337-19
Datum uitspraak: 2 april 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ),
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 november 2020 en 22 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.M. van Dam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [adres 2] (N206) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers is hij in slaap gevallen en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden en/of (vervolgens)
- op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto (Fiat 500), waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder en/of passagier(s) van die Fiat (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] en/of 3) [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) een kniefractuur en/of breuk van de (rechter) hiel en/of een breuk van twee voetbeenderen en/of ad 2) een sleutelbeenfractuur en/of meerdere huiddefecten op borstkas en/of ad 3) schaafwond(en) en/of seatbelt sign, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [adres 2] (N206), als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers is hij in slaap gevallen en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden en/of (vervolgens)
- op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto (Fiat 500), waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder en/of passagier(s) van die Fiat (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] en/of 3) [slachtoffer 3] ) letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdachte niet zijn betwist als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag dienen.
Op 16 juni 2019 omstreeks 17:15 uur heeft op de [adres 3] N206 te Leiden op het weggedeelte tussen de [adres 4] en de [adres 5] een verkeersongeval plaatsgevonden.
De [adres 3] bestond ter plaatse uit één rijbaan, verdeeld in twee rijstroken. De twee rijstroken waren middels een dubbel doorgetrokken streep verdeeld. De verdachte reed met zijn auto, een Mercedes-Benz, op deze weg komende uit de richting van de [adres 4] .
Op diezelfde weg komende vanuit de [adres 5] reed een Fiat. De Mercedes-Benz hield niet zoveel mogelijk rechts, passeerde de dubbel doorgetrokken streep en kwam in botsing met de Fiat. [2] Hierdoor hebben de inzittenden van de Fiat, te weten [slachtoffer 1] (bestuurder) [3] , [slachtoffer 2] [4] en [slachtoffer 3] [5] (beiden passagiers) letsel bekomen.
Ten tijde van de aanrijding waren de daarbij betrokken voertuigen rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en zij vertoonden geen gebreken en/of bijzonderheden. Alle betrokkenen droegen een gordel. Niet is gebleken dat het voertuig van de verdachte ten tijde van de aanrijding harder reed dan de toegestane maximum snelheid. Tevens waren er geen bijzonderheden qua weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en waren er geen objecten die het zicht in de rijrichting van de voertuigen hebben gehinderd. [6] De verdachte was niet onder invloed van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. [7]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt – zoals primair ten laste gelegd – aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Subsidiair is aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde feit. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Over de aanrijding heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat de zon scheen, dat die warm in zijn gezicht voelde en dat hij wakker werd van een klap. De verdachte was die dag fit en alert, had goed geslapen en voelde zich voldoende uitgerust. Ter terechtzitting van 22 maart 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij was weggevallen maar dat hij niet versuft was; op het moment van de klap was hij meteen weer helder. De verdachte heeft zich na het ongeval medisch laten onderzoeken door een neuroloog en een cardioloog. Uit die onderzoeken is niets afwijkends naar voren gekomen.
De rechtbank constateert dat een lichamelijk mankement als oorzaak voor het buiten bewustzijn raken van de verdachte tijdens het autorijden niet aannemelijk is geworden, nu daarvoor geen aanwijzingen zijn gevonden in de medische onderzoeken die de verdachte heeft ondergaan. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de verdachte een moment van afwezigheid, veroorzaakt door slaap, heeft gehad en dat hij als gevolg daarvan niet voldoende rechts heeft gehouden, de dubbele doorgetrokken streep heeft gepasseerd, op de weghelft van de Fiat terecht is gekomen en de aanrijding heeft veroorzaakt.
Dit handelen van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van de geldende jurisprudentie – weliswaar verwijtbaar maar niet voldoende verwijtbaar voor een bewezenverklaring van een van de varianten van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte voorafgaand aan deze autorit meer dan gebruikelijk vermoeid was, of dat er andere redenen waren waarom hij voorzichtiger had moeten zijn dan normaal. Het enkele moment van afwezigheid, naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door slaap, en het als gevolg daarvan op de andere weghelft terechtkomen vormt naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden onvoldoende basis voor de conclusie dat de verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
De gedraging van de verdachte raakt de ondergrens niet van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het hem primair ten laste gelegde feit.
3.4.2
Gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte wel als (concreet) gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Immers, door het moment van afwezigheid heeft de verdachte nu eenmaal onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en had hij onvoldoende controle over zijn voertuig waardoor hij niet op zijn eigen weghelft is gebleven en tegen het voertuig van [slachtoffer 1] is aangereden. Hierdoor heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
subsidiair
op 16 juni 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, N206, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft aldaar,
- onvoldoende aandacht gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers is hij in slaap gevallen en vervolgens
- heeft hij niet zoveel mogelijk rechts gereden en vervolgens
- is hij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen en vervolgens
- is hij in botsing gekomen met een hem tegemoetkomende auto (Fiat 500), waardoor anderen te weten de bestuurder en passagiers van die Fiat genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] letsel hebben bekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hierna: OBM) wordt opgelegd voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – bij bewezenverklaring van het subsidiaire – op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een geldboete van € 350,- , zoals in vergelijkbare gevallen gebeurt, moet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte is als bestuurder tijdens het autorijden waarschijnlijk kort in slaap gevallen en is daardoor op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen, waarna de auto van de verdachte de auto van de slachtoffers frontaal heeft aangereden. De slachtoffers hebben hierdoor letsel opgelopen. Uit de schriftelijke verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgt dat het ongeval nog altijd veel invloed heeft op hun dagelijks leven. [slachtoffer 2] heeft nog altijd hoofdpijn en pijn aan haar sleutelbeen, hetgeen haar beperkt in haar dagelijks leven. Zij moet een jaar langer over het VWO doen omdat ze na het ongeluk niet goed kon leren. [slachtoffer 3] was na het ongeluk haar geheugen kwijt en heeft een belangrijk deel van het schooljaar in groep 8 moeten missen als gevolg van een hersenschudding. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben last van psychische klachten. [slachtoffer 3] ervaart veel stress en [slachtoffer 2] ervaart angst tijdens haar rijlessen.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 16 februari 2021 en het strafblad van de verdachte in het Verenigd Koninkrijk van 24 december 2019 waaruit volgt dat de verdachte – behalve een snelheidsboete in 2016 – niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tot tweemaal toe heeft geprobeerd om contact op te nemen met de slachtoffers. De verdachte vindt het heel erg wat er is gebeurd, begrijpt dat het voor de slachtoffers moeilijk is om contact met hem te hebben en voor hem is duidelijk dat het ongeval nog altijd veel impact heeft op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Hij heeft dat ter terechtzitting ook persoonlijk laten blijken aan de aldaar aanwezige [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en hun moeder. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij een baan heeft en een woning en dat hij geen schulden heeft.
Straf
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd. De straffen die passen bij een overtreding van artikel 5 WVW, staan in beginsel los van de grote gevolgen die dergelijke overtredingen kunnen veroorzaken. Dit betekent niet dat de rechtbank geen oog heeft voor de grote gevolgen die de slachtoffers door die overtreding hebben opgelopen, maar wel dat de rechtbank die gevolgen niet laat meewegen in de hoogte van de straf. De rechtbank komt, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het veel ernstiger verwijt van artikel 6 WVW, daarom op een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht in het onderhavige geval een geldboete van € 500,- passend en geboden.
Daarnaast vindt de rechtbank het niet opportuun om aan de verdachte nu nog een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De overtreding heeft bijna twee jaar geleden plaatsgevonden en de verdachte heeft daarna blijkens zijn documentatie geen verkeersovertredingen of andere feiten begaan. Daarnaast geeft ook de persoon van de verdachte geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
500 (VIJFHONDERD) EURO;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
10 (TIEN) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019163451, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 52 en twee losse processen-verbaal van bevindingen van 6 en 11 november 2019).
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 30 september 2019, p. 3; verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 25 augustus 2019, p. 25 en 27.
3.Een geschrift, zijnde een letselverklaring van GGD Hollands Midden d.d. 6 augustus 2019, p. 47.
4.Een geschrift, zijnde een letselverklaring van GGD Hollands Midden d.d. 10 september 2019, p. 51.
5.Een geschrift, zijnde een letselverklaring van GGD Hollands Midden d.d. 23 augustus 2019, p. 49.
6.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 25 augustus 2019, p. 26 en 27.
7.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 30 september 2019, p. 5.