ECLI:NL:RBDHA:2021:3215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
09/852244-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte voor bedreiging, wapenbezit en aanranding

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, wapenbezit en aanranding. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 maart 2021, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.G. van der Laan, werd gehoord. De officier van justitie, mr. P. de Mos, eiste een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 21 november 2018 in Sassenheim een slachtoffer had bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat hij een alarmpistool en cocaïne in zijn bezit had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het feit dat hij op 12 januari 2019 in Leiden een tweede slachtoffer had aangerand.

De rechtbank achtte de bedreiging en het wapenbezit bewezen, evenals de aanranding. De verdachte had tijdens de zitting erkend dat hij het slachtoffer had aangeraakt, maar zijn verklaring over de omstandigheden werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 255 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals zijn werk en de aanbevelingen van de reclassering, maar ook met de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

De rechtbank besloot ook om de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte gedeeltelijk te herroepen voor 30 dagen, omdat hij binnen de proeftijd nieuwe strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. I.J.M.W. van der Sanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/852244-18; 99/000226-20 (herroeping v.i.) en 09/842425-19 (t.t.z. gev.)
Datum uitspraak: 2 april 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de, voor wat betreft de parketnummers 09/852244-18 en 99/000226-20 door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ),
[adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 maart 2021.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.G. van der Laan, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. P. de Mos heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding met parketnummer 09/852244-18 en dagvaarding met parketnummer 09/842425-19 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/852244-18 - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en een contactverbod met aangevers en getuigen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd dat de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (99/000226-20) voor de duur van 120 dagen wordt toegewezen.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

ten aanzien van parketnummer 09/852244-18 (dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Sassenheim, althans in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
-door (dreigend) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of
-dit (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp door te laden in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of
-(daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Haal dat ding weg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Sassenheim, gemeente Teylingen, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, alarmpistool ( [''] ) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 17,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 17,5, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van parketnummer 09/842425-19 (dagvaarding II)
hij op of omstreeks 12 januari 2019 te Leiden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het achtervolgen en/of het onverhoeds dichtbij gaan staan en/of het onverhoeds onder de rok steken van de hand/arm,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de vagina/schaamstreek.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft ter terechtzitting de feiten 2 en 3 van dagvaarding I, kort gezegd het bezit van een vuurwapen en verdovende middelen, bekend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste feit zoals ten laste gelegd bij dagvaarding I het volgende. De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , alsmede de [getuige 1] en [getuige 2] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd door hem (onder meer) een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp te tonen en dit (vuur)wapen door te laden.
De verdachte heeft ontkend [slachtoffer 1] op voornoemde wijze te hebben bedreigd. De verdachte heeft - kort gezegd - verklaard dat aangever en getuigen wisten dat hij over een vuurwapen beschikte en dat zij dit verhaal om die reden verzonnen hebben. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte echter niet aannemelijk. De aangifte en de getuigenverklaringen komen authentiek over, en de rechtbank acht deze dan ook betrouwbaar. Bovendien is op aanwijzing van de aangever het wapen in de nabijheid van de plaats waar de bedreiging heeft plaatsgevonden, in de bosjes aangetroffen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het feit zoals ten laste gelegd bij dagvaarding II het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij aangeefster heeft aangeraakt: hij heeft haar een tik op de billen gegeven waarbij zijn hand onder haar rok is gekomen.
Deze verklaring acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. De verdachte heeft - kort gezegd - verklaard dat hij aangeefster wilde aanspreken vanwege een eerder incident in het verkeer. Hij is haar om die reden achterna gereden, heeft haar een tik op haar billen gegeven en zodoende zijn hand per ongeluk onder haar rok gestoken. Aangeefster echter heeft in het geheel niet gesproken over een verkeersincident, of een tik op de billen. Er is volgens de aangeefster ook niets gezegd over een verkeersincident op dat moment. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt al met al ongeloofwaardig. Zij gaat uit van de aangifte die inhoudt dat de verdachte aangeefster onverhoeds onder haar rok bij haar vagina betastte. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/852244-18 en dagvaarding II met parketnummer 09/842425-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
ten aanzien van parketnummer 09/852244-18 (dagvaarding I)
1.
hij op 21 november 2018 te Sassenheim [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
- door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] te tonen en
- dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp door te laden in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] en
- daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Haal dat ding weg";
2.
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Sassenheim, gemeente Teylingen, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool ( [''] ) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 21 november 2018 te Sassenheim, gemeente Teylingen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 17,5 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van parketnummer 09/842425-19 (dagvaarding II)
hij op 12 januari 2019 te Leiden, door een feitelijkheid, te weten het onverhoeds dichtbij gaan staan en het onverhoeds onder de rok steken van de hand, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de vagina.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, het voorhanden hebben van een alarmpistool en het bezit van cocaïne. De verdachte heeft - om een ogenschijnlijk geringe aanleiding - het slachtoffer op de openbare weg bedreigd en die bedreiging kracht bijgezet door het slachtoffer een op vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dit in diens nabijheid door te laden. Door zijn handelen heeft de verdachte een beangstigende situatie voor het slachtoffer in het leven geroepen en inbreuk gemaakt op de gevoelens van veiligheid in de samenleving. Behalve het verboden wapen had de verdachte ook cocaïne voorhanden. Cocaïne is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Voorts staat vast dat de verspreiding van en de handel in cocaïne gepaard gaat met vele andere vormen van criminaliteit, waaraan de verdachte (indirect) een bijdrage heeft geleverd.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan aanranding, door het slachtoffer in de nacht te volgen en vervolgens - terwijl zij haar fiets voor haar woning op slot zette - plotseling zijn hand onder haar rok te steken en haar vagina te betasten. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Dat dergelijke feiten angst en gevoelens van onveiligheid teweegbrengen, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Zo durfde het slachtoffer de eerste dagen na het gebeurde niet alleen thuis te zijn en niet alleen te slapen. Tot op de dag van vandaag ervaart zij angst en voelt zij zich opgejaagd als zij in het donker over straat moet. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 23 februari 2021. Daaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Ten tijde van het begaan van de strafbare feiten zoals ten laste gelegd bij dagvaarding I liep de verdachte bovendien in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een voortgangsverslag van de Reclassering Nederland van 18 maart 2021. De reclassering heeft gerapporteerd dat zij de verdachte hebben leren kennen als iemand die gemotiveerd is zijn leven te beteren en aan zijn toekomst te werken. Verdachte bleef zich, ondanks verschillende keren te zijn ontslagen, steeds weer inzetten om te solliciteren. Dit heeft geresulteerd in een baan bij een bedrijf dat hem een dienstverband wil aanbieden. De reclassering heeft voorts gerapporteerd dat zij sinds zijn laatste detentie geen verontrustende signalen hebben ontvangen. Het vaderschap, het hebben van werk en het reclasseringstoezicht lijken een positief effect te hebben op de verdachte en daarnaast ook een beschermende factor te zijn. Geconcludeerd wordt dat de reclassering in een eventueel op te leggen toezicht een bijdrage kan leveren aan het bestendigen van een positieve gedragsverandering. In dat kader acht de reclassering een ambulante behandeling bij een forensische instelling als De Waag geïndiceerd.
Ter terechtzitting heeft [naam] , reclasseringswerker en eerste toezichthouder, voornoemde positieve ontwikkeling onderschreven en het belang van een ambulante behandelverplichting, mede bestaande uit persoonlijkheidsonderzoek, benadrukt.
De deskundige heeft daaraan toegevoegd mogelijkheden te zien voor een behandeling gericht op zedendelicten. De verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard mee te zullen werken aan reclasseringstoezicht en de in het kader daarvan op te leggen bijzondere voorwaarden. Ook heeft hij verklaard zo nodig mee te zullen werken aan nadere diagnostiek.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen zoals die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarnaast mee dat de verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd en dat de verdachte thans een positieve ontwikkeling lijkt door te maken. De rechtbank overweegt verder dat de redelijke termijn, die is aangevangen op 21 november 2018, met bijna een half jaar is overschreden ten aanzien van de feiten op dagvaarding I. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk deel bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank - gelet op genoemd tijdsverloop en het risico dat de verdachte hierdoor (wederom) zijn baan verliest - niet geïndiceerd.
In de omstandigheid dat verdachte nu werkzaam is, ziet de rechtbank - anders dan de officier van justitie - aanleiding niet ook nog een taakstraf op te leggen naast voornoemde gevangenisstraf. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en nu er gaan aanwijzingen zijn dat de verdachte andere betrokkenen zou willen benaderen, geen aanleiding meer tot het opleggen van een contactverbod met aangevers en getuigen.

De inbeslaggenomen goederen

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Noord-Holland, rechtdoende in strafzaken, van 9 augustus 2012 (parketnummer 14/810461-11), is de verdachte (hierna in dit verband te noemen: de veroordeelde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De veroordeelde is op 25 mei 2016 in vrijheid gesteld met een v.i.-periode van 852 dagen. Bij uitspraak van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland van 11 mei 2017 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk herroepen voor de duur van 65 dagen.
De rechtbank stelt vast dat de eerdere herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met zich meebrengt dat de proeftijd zou eindigen op 28 november 2018. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de bewezenverklaring van de bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten blijkt dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling is verbonden, niet nageleefd.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 3 december 2018 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde herroept voor de duur van 120 dagen.
De rechtbank stelt voorop dat de veroordeelde de consequenties heeft te aanvaarden van het plegen van strafbare feiten binnen de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. In de positieve ontwikkelingen die de verdachte thans doormaakt - zoals ook de reclassering onderschrijft - ziet de rechtbank echter reden om de duur van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling te matigen. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook gedeeltelijk toewijzen en de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen voor de duur van 30 dagen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/852244-18 en dagvaarding II met parketnummer 09/842425-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding II:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagen;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
150 (honderdvijftig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179, Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften die hem door de reclassering worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag, althans een soortgelijke zorgverlener, op tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit nadere diagnostiek en (mede) gericht kan zijn op zedendelicten en waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorgverlener zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
395.00 euro;
50.00 euro;
heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten
30 (dertig)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2021.
Mr. I.J.M.W. van der Sanden is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.