Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, wapenbezit en aanranding. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 maart 2021, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.G. van der Laan, werd gehoord. De officier van justitie, mr. P. de Mos, eiste een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 21 november 2018 in Sassenheim een slachtoffer had bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat hij een alarmpistool en cocaïne in zijn bezit had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het feit dat hij op 12 januari 2019 in Leiden een tweede slachtoffer had aangerand.
De rechtbank achtte de bedreiging en het wapenbezit bewezen, evenals de aanranding. De verdachte had tijdens de zitting erkend dat hij het slachtoffer had aangeraakt, maar zijn verklaring over de omstandigheden werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 255 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals zijn werk en de aanbevelingen van de reclassering, maar ook met de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.
De rechtbank besloot ook om de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte gedeeltelijk te herroepen voor 30 dagen, omdat hij binnen de proeftijd nieuwe strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. I.J.M.W. van der Sanden.