ECLI:NL:RBDHA:2021:3164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/09/607545 / JE RK 21-271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 9 maart 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De zaak is aanhangig gemaakt door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 14 maart 2021 tot 14 maart 2022, en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleegzorgvoorziening verlengd van 14 maart 2021 tot 14 juni 2021. De kinderrechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling, gezien de complexiteit van de situatie en de tegenstrijdige opvattingen van de ouders en de gecertificeerde instelling over het toekomstperspectief van de minderjarige.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders van de minderjarige hebben moeite om verantwoordelijkheid te nemen voor hun aandeel in de problemen, wat heeft geleid tot een stopzetting van het thuisplaatsingstraject. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de omgang tussen de minderjarige en zijn ouders wordt geïntensiveerd, en dat de hulpverlening moet worden voortgezet om een mogelijke thuisplaatsing in de toekomst niet uit te sluiten. De kinderrechter heeft de betrokken jeugdbeschermer opgedragen om de omgangsmomenten zo intensief mogelijk in te richten, te beginnen met een omgangsmoment van eens in de twee weken.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met een schriftelijke uitwerking die op 31 maart 2021 is vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/607545 / JE RK 21-271
Datum uitspraak: 9 maart 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Verwijzing naar meervoudige kamer
in de zaak naar aanleiding van het op 15 februari 2021 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper, gevestigd te Baarn,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erkens, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen d.d. 11 februari 2021 van de gecertificeerde instelling;
- het e-mailbericht met bijgevoegde producties d.d. 5 februari 2021 van de zijde van de advocaat van de vader;
- de pleitnotitie d.d. 9 maart 2021 van de zijde van de advocaat van de vader, ter zitting overhandigd.
Op 9 maart 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.F. Schmidt, waarnemend voor mr. C.C. Sneper;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens;
- de [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 12 maart 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 14 maart 2020 tot 14 maart 2021, alsmede de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 14 maart 2020 tot 14 september 2020. Het verzoek is ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aangehouden tot de zitting van 25 augustus 2020.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 25 augustus 2020 de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 14 september 2020 tot 14 maart 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
In september 2020 is een Voorkomen Uithuisplaatsing traject (hierna: VUHP) ingezet ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , waarbij onder meer werd ingezet op de zorgen met betrekking tot de emotionele beschikbaarheid van de ouders. Het lukt de ouders niet om verantwoordelijkheid te nemen voor hun aandeel in problemen of te zoeken naar de oplossing van de problemen. Hierdoor lukt het hen niet om gezamenlijk in het belang van [minderjarige] te handelen. Er werd gewerkt om middels een terugwerkplan [minderjarige] weer bij de ouders thuis te plaatsen. Recent is echter de conclusie getrokken dat de ouders zich niet aan de bodemeisen van het terugwerkplan houden en dat er geen voortgang is op de gestelde doelen. Ondanks dat [minderjarige] doordeweeks vier dagen thuis verblijft, zijn de zorgen nog steeds groter dan de krachten. De ouders zijn niet meer gemotiveerd om de samenwerking met de hulpverlening voort te zetten. Het is de ouders dus niet gelukt om de thuisplaatsing van [minderjarige] succesvol af te ronden omdat er geen of onvoldoende voortgang bij de ouders te zien is. Hierdoor heeft de gecertificeerde instelling begin februari 2021 een opvoedvisie vastgesteld en kernbesluit genomen. Dat luidt dat de thuisplaatsing van [minderjarige] per direct beëindigd wordt en dat hij op korte termijn duidelijkheid moet krijgen omtrent zijn toekomstperspectief. Dat toekomstperspectief ligt in de visie van de gecertificeerde instelling dus niet langer bij de ouders.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] , welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Een uithuisplaatsing is een bijzonder ingrijpende maatregel. De overheid heeft een grote plicht om hulpverlening te bieden en te werken aan gezinshereniging. Dit volgt zowel uit artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind als uit artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Uit het verzoekschrift volgt niet dat het thuisplaatsingstraject van [minderjarige] is stopgezet. Het verzoekschrift dient duidelijk en helder te zijn. Het verzoekschrift is subjectief en onvoldoende concreet onderbouwd. Het VUHP adviseerde niet om te stoppen met het thuisplaatsingstraject, maar enkel om de omgangsmomenten op dat moment niet verder uit te breiden. Het thuisplaatsingstraject moet doorgang vinden. De moeder houdt zich aan de voorwaarden, zoals de veiligheidsafspraken en de wekelijkse afspraken bij de Brijder. Zij voldoet aan de in het verzoekschrift genoemde bodemeisen. De gecertificeerde instelling heeft onvoldoende gedaan om een thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken. Mr. Erkens heeft daarom bepleit het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen voor maximaal drie maanden. Zodoende kan het thuisplaatsingstraject snel weer opgestart worden.
De moeder heeft hierop desgevraagd aangevuld dat zij wil dat [minderjarige] weer thuis komt wonen en dat zij alles doet wat de hulpverlening van haar vraagt.
Door en namens de vader is gedeeltelijk verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader kan zich vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling, maar voert verweer tegen het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] . Daartoe is redengevend dat de vader ontzettend gemotiveerd is om alles te doen om goed voor [minderjarige] te zorgen en de dagelijkse zorg over [minderjarige] volledig terug te krijgen. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat de vader behandeling nodig heeft op het gebied van emotieregulatie. Door verschillende behandelaren is echter de conclusie getrokken dat behandeling niet noodzakelijk is of dat de problematiek van de vader niet raakt aan datgene waarop de behandeling is gericht. De problematiek van de vader is psychosociaal van aard, veroorzaakt door de stress rondom de uithuisplaatsingen van zijn kinderen. Uit de evaluatie van het VUHP in december 2020 volgt dat alles goed ging in de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . De ouders hebben weliswaar besloten om niet met elkaar verder te gaan, maar pedagogisch gezien gingen de ouders vooruit. De omgangsmomenten met [minderjarige] werden verder uitgebreid en hij verbleef vier dagen in de week bij de ouders. Het VUHP concludeerde in februari 2021 vanwege een aantal omstandigheden dat een uitbreiding van de terugplaatsing op dat moment niet aan de orde was. De gecertificeerde instelling heeft hierop het thuisplaatsingstraject stopgezet. Dit terwijl dit niet het advies was vanuit het VUHP. De vader voldoet aan de meeste van de door de gecertificeerde instelling opgestelde bodemeisen. Mr. Schmidt heeft daarom bepleit het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een maand, maximaal drie maanden, toe te wijzen en af te wijzen voor het overige. Deze periode zou voldoende moeten zijn om, in samenwerking met de hulpverlening, de resterende bodemeisen te behalen en een veiligheidsplan voor [minderjarige] op te stellen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat thans voldoende gebleken is dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Een jeugdbeschermer dient betrokken te blijven bij het gezin zodat de voortgang van de hulpverlening en de uithuisplaatsing van [minderjarige] gemonitord kan worden. Hierbij dient de ontwikkeling van [minderjarige] nauwlettend in de gaten gehouden te worden.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing als volgt. Het terugplaatsingstraject van [minderjarige] leek goed te verlopen. In de stukken zijn hierover vanaf september 2020 voornamelijk positieve berichten te lezen. Blijkens het gezinsplan heeft de gecertificeerde instelling echter op 4 februari 2021 een opvoedvisie vastgesteld, waaruit volgt dat niet meer wordt gewerkt aan de thuisplaatsing van [minderjarige] . Het terugplaatsingstraject is afgebroken en [minderjarige] verblijft weer volledig in het pleeggezin. Deze opvoedvisie is niet weergegeven in het verzoekschrift dat is gedateerd op 11 februari 2021, maar volgt uit het gezinsplan van 5 februari 2021. De opvoedvisie lijkt daarom niet ten grondslag te liggen aan het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar speelt kennelijk wel een belangrijke rol bij dat verzoek. De kinderrechter kan zich vinden in hetgeen daaromtrent door de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader ter zitting is aangedragen. Blijkens de voortgangsrapportage van Jeugdformaat van 4 februari 2021 heeft VUHP de gecertificeerde instelling niet geadviseerd om het thuisplaatsingstraject stop te zetten, maar enkel om de omgangsmomenten op dat moment niet uit te breiden van vier naar vijf dagen in de week. In het licht van het advies van het VUHP lijkt de beslissing van de gecertificeerde instelling tot het geheel stopzetten van het thuisplaatsingstraject daarom niet zonder meer te begrijpen. Het stopzetten van het traject heeft echter wel hele grote gevolgen voor [minderjarige] en de ouders.
Toewijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zoals verzocht zou betekenen dat de kinderrechter de beslissing van de gecertificeerde instelling kan volgen en ondersteunt. De kinderrechter is echter van oordeel dat zij momenteel over onvoldoende informatie beschikt om een zodanige beslissing te kunnen nemen. De opvoedvisie is onvoldoende concreet in het verzoekschrift onderbouwd en ook overigens is uit de stukken moeilijk af te leiden waarom de gecertificeerde instelling ineens dit kernbesluit heeft genomen.
Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zou echter betekenen dat [minderjarige] weer zonder meer thuisgeplaatst moet worden. De kinderrechter is van oordeel dat dit, bij gebrek aan voldoende informatie omtrent de huidige situatie van de ouders, een onverantwoorde beslissing zou zijn.
De kinderrechter zal het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing daarom toewijzen voor korte duur en aanhouden voor het overige. De kinderrechter ziet voorts aanleiding om het verzoek, gelet op de complexiteit ervan, waarbij de ouders en de gecertificeerde instelling een tegengestelde opvatting hebben over het toekomstperspectief van [minderjarige] , ter verdere behandeling en beslissing te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Voor het overige wordt de behandeling van het verzoek daarom aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer op 28 mei 2021.
Alle hulpverlening die voor het vaststellen van de opvoedvisie gestart was dient gecontinueerd te worden. Dit zodat een mogelijke thuisplaatsing van [minderjarige] in de toekomst niet uitgesloten wordt. De komende periode dient voorts meer duidelijkheid te worden verschaft over de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ouders. De gecertificeerde instelling zal zijn standpunt omtrent het opvoedperspectief van [minderjarige] daarom nader dienen te onderbouwen en hieromtrent schriftelijk een standpunt dienen in te nemen, zodat dit ter bespreking voorligt ten tijde van de behandeling van het aangehouden verzoek door de meervoudige kamer.
De kinderrechter overweegt ten slotte dat zij van oordeel is dat het niet in het belang van [minderjarige] te achten is dat hij de ouders eerst vier dagen in de week zag en momenteel slechts één keer in de maand. Het is daarom van belang dat de omgang tussen [minderjarige] en de ouders weer geïntensiveerd wordt, daar dit voor de identiteitsontwikkeling van een kind belangrijk is. De kinderrechter gaat er daarom vanuit dat de betrokken jeugdbeschermer, in afwachting van de beslissing van de meervoudige kamer, de omgangsmomenten zo intensief als mogelijk inkleedt, waarbij in eerste instantie gestart dient te worden met een omgangsmoment van een keer in de twee weken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 14 maart 2021 tot 14 maart 2022 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 maart 2021 tot 14 juni 2021,
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor het overige aan en
verwijst de zaak naar de meervoudige kamer;
bepaalt dat het verzoek zal worden behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van
28 mei 2021, 11:00 uur;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
  • de vader;
  • de advocaat van de vader, mr. C.C. Sneper;
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder, mr. M. Erkens.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 maart 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.