ECLI:NL:RBDHA:2021:3145
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid Duitsland voor asielaanvraag onder Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van Eijk, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Duitsland niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de eiser tijdens het aanmeldgehoor had verklaard dat hij een afwijzing op zijn asielaanvraag in Duitsland had ontvangen, wat de basis vormde voor het terugnameverzoek van Nederland aan Duitsland. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, en dat de beroepsgrond van de eiser faalde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.