In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela een gegronde vrees voor vervolging had, noch dat zij een reëel risico liep op onmenselijke behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De eiseres had aangevoerd dat zij door haar deelname aan demonstraties in Venezuela in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet tot een risicogroep behoorde en dat er geen significante kritiek op de autoriteiten was geuit. De rechtbank concludeerde dat de algemene situatie in Venezuela, hoewel zorgelijk, niet voldoende was om een asielvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees de verzoeken om uitstel van vertrek af, onder verwijzing naar de coronapandemie en de medische situatie in Venezuela. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.