In deze zaak heeft eiser op 17 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het uitblijven van een besluit heeft eiser op 10 juli 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen en op 16 maart 2021 het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank constateert dat de beslistermijn voor de aanvraag in beginsel op 17 april 2020 afliep, maar dat deze termijn door een overmachtssituatie van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 is opgeschort. Hierdoor is de beslistermijn verlengd tot 17 juni 2020. Eiser heeft op 16 juni 2020 een ingebrekestelling ingediend, maar deze is te vroeg ingediend en dus niet geldig. De rechtbank stelt vast dat zonder een geldige ingebrekestelling geen beroep wegens niet tijdig beslissen kan worden ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is.
De rechtbank wijst erop dat verweerder pas op 16 maart 2021, na een verzoek van de rechtbank, heeft aangegeven dat er op 12 oktober 2020 een besluit is genomen op de aanvraag. De rechtbank herinnert verweerder aan de verplichting om een genomen besluit onverwijld ter beschikking te stellen aan de rechtbank, zoals neergelegd in artikel 6:20, tweede lid, van de Awb. De rechtbank besluit het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.