ECLI:NL:RBDHA:2021:314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
NL20.1015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ugandese eiseres op basis van ongeloofwaardigheid van seksuele gerichtheid en gestelde problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Ugandese eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde seksuele gerichtheid en de problemen die de eiseres in Uganda had ondervonden, niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiseres op 31 juli 2018 haar asielaanvraag indiende en deze op 11 oktober 2019 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank had eerder, op 14 november 2019, het besluit van 11 oktober 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag opnieuw beoordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de seksuele gerichtheid van de eiseres ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet adequaat had gereageerd op de zienswijze van de eiseres en dat er onvoldoende inzicht was in de geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de zienswijze van de eiseres inhoudelijk moest worden behandeld. In het bestreden besluit heeft de verweerder echter alsnog de afwijzing van de asielaanvraag gehandhaafd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verweerder nu wel voldoende gemotiveerd had ingegaan op de beroepsgronden van de eiseres. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij met haar partner was gaan samenwonen en dat de gestelde problemen als gevolg van haar seksuele gerichtheid niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL20.1015
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Bij aanvullend besluit van 30 december 2019 heeft verweerder de onjuiste gegevens in het besluit van 18 december 2019 over de rechtsgevolgen en de rechtsmiddelen hersteld. De besluiten van 18 en 30 december 2019 zijn in deze uitspraak tezamen als het bestreden besluit aangemerkt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder en eiseres hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres bezit de Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiseres] . Zij heeft haar asielaanvraag op 31 juli 2018 ingediend.
2. Bij besluit van 11 oktober 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
3. Bij uitspraak van 14 november 2019 (NL19.24927) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Verweerder heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze uitspraak in rechte vaststaat.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw op de asielaanvraag van eiseres beslist. Daarbij is verweerder uitgegaan van de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiseres:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
  • de seksuele gerichtheid van eiseres;
  • de problemen als gevolg van de seksuele gerichtheid.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig bevonden. De gestelde seksuele gerichtheid van eiseres en de problemen als gevolg van deze seksuele gerichtheid heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.
Beoordeling door de rechtbank
5. Eiseres verzoekt de beroepsgronden die zij voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank van 14 november 2019 heeft ingediend, in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Zij voert aan dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Verweerder had haar moeten horen en nader onderzoek moeten doen op grond van artikel 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Mede hierdoor miskent verweerder de betekenis van het incident met [naam 2] , dat verweerder volgens de rechtbank nader had moeten onderzoeken. Dit incident heeft ertoe bijgedragen dat zij haar toen nog onbewuste gevoelens voor meisjes onderdrukte. Verweerder heeft haar verklaringen hierover onjuist geduid. Ook had zij tijdens een gehoor desgevraagd nader kunnen verklaren over de liefdesverklaring van [naam 3] en haar inspanningen om te regelen dat zij bij [naam 3] op de campus zou komen. Verder werpt verweerder haar ten onrechte tegen dat ze
tegenstrijdig heeft verklaard over het feit dat ze ‘ [naam 4] ’ werd genoemd. Daarnaast is verweerder opnieuw niet ingegaan op haar zienswijze, waarin de misvatting van verweerder over de bewustwording van haar geaardheid aan de orde is gesteld. Ook motiveert verweerder niet waarin de gestelde tegenstrijdige of wisselende verklaringen zijn gelegen. Verweerder verwijst naar pagina 19 van het rapport nader gehoor, maar daar heeft zij nu juist heel nauwgezet verklaard over haar bewustwording. In het bestreden besluit volgt verweerder de kern van haar bewustwordingsproces, maar miskent verweerder het gewicht van de worsteling die zij doormaakte. Verweerder stelt ten onrechte dat zij eerder klaar had moeten zijn met haar acceptatieproces. Verweerder werpt haar ten onrechte tegen dat zij zich eerst in 2010 realiseerde dat zij in haar homoseksualiteit niet alleen staat. Voordien durfde zij geen nader onderzoek naar dit onderwerp te doen. Verweerder gaat voorbij aan haar culturele achtergrond en referentiekader. De stelling dat zij meer had kunnen vertellen over de worsteling tussen haar homoseksuele gevoelens en haar geloofsbeleving is onvoldoende gemotiveerd en miskent haar situatie in Uganda. Verweerder gaat er ook aan voorbij dat zij geen andere gays behoefde te ontmoeten, aangezien zij al een partner had.
Verweerder heeft niet onderzocht of het rapport ‘Trots en Schaamte’ haar verklaringen ondersteunt. Dit is in strijd met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341). Ook motiveert
verweerder niet waarom het niet aannemelijk is dat zij met [naam 3] is gaan samenwonen. Evenmin geeft verweerder aan wat het betekent dat verweerder inmiddels een aantal verklaringen over [naam 5] volgt. Zij heeft niet tegenstrijdig verklaard over [naam 5] .
Daarnaast volgt uit haar verklaringen dat [naam 6] (de zus van [naam 5] ) haar camera als pressiemiddel heeft gebruikt. Verder heeft verweerder in strijd met werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) de (schriftelijke) verklaringen van derden niet op de juiste waarde geschat. Verweerder gaat ook niet in op haar verklaringen over de gang van zaken in het hotel, waar zij met [naam 5] werd betrapt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft kunnen vrijkopen. Verder heeft zij niet tegenstrijdig verklaard over het contact met de werkster via de telefoon van haar zus.
Verweerder trekt haar verklaringen uit verband. Dat zij legaal uit Uganda is gereisd, doet er niet toe. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij een overstap in Nairobi heeft gemaakt, is een kopie van een vliegticket overgelegd. Het probleem met de geboortedatum van haar zoon is opgehelderd en kan verweerder haar niet tegenwerpen, aldus eiseres.
5.1.
Volgens het asielbeleid van verweerder voor Uganda, dat is neergelegd in paragraaf C7/29 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), beoordeelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van Ugandese LHBT’s op basis van de individuele omstandigheden, afgezet tegen de positie van deze groep in Uganda. De IND beoordeelt of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot deze groep en dat hij – met in achtneming van het beleid dat volgt uit paragraaf C2/3.2 van de Vc – bij terugkeer wordt blootgesteld aan vervolging.
Gelet op de zeer fragiele positie van LHBT’s in Uganda, ook als gevolg van de
ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet, betekent dit dat de IND aan Ugandese
LHBT’s een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw verleent, tenzij contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan. De IND neemt aan dat het in ieder geval voor LHBT’s niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. De IND neemt voor de Ugandese LHBT geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief aan in Uganda.
5.2.
Bij de uitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank overwogen dat ter beoordeling staat of verweerder een juiste toets heeft uitgevoerd, én of verweerder op zorgvuldige wijze tot het standpunt is gekomen dat de seksuele gerichtheid van eiseres en de problemen die zij in verband daarmee stelt te hebben ondervonden in Uganda ongeloofwaardig zijn en dit standpunt deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit bij de toenmalige stand van zaken niet zonder meer het geval is. Verweerder is in het besluit van 11 oktober 2019 niet of veel te summier ingegaan op de zienswijze van eiseres. Eiseres heeft in haar zienswijze aan de orde gesteld dat verweerder voorbijgaat aan haar individuele situatie (zoals haar persoon, ervaringen en leeftijd) en bovendien aan de worsteling die zij heeft doorlopen. In dit verband heeft zij erop gewezen dat verweerder het incident met [naam 2] onbesproken laat, terwijl zij haar asielrelaas aanvangt met dit incident en uiteengezet heeft dat dit een grote impact heeft gehad op haar, gelet op haar jonge leeftijd en de reactie van haar moeder op het incident. Eiseres heeft aangegeven dat dit eraan bijdroeg dat zij haar toen nog onbewuste gevoelens voor meisjes onderdrukte. De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 november 2019 geoordeeld dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op dit punt, terwijl eiseres hierover wel uitvoerig heeft verklaard. Ook op andere punten die eiseres in de zienswijze aan de orde heeft gesteld, heeft verweerder slechts summier en merendeels slechts onder verwijzing naar
het voornemen gereageerd. Dit maakt het besluit van 11 oktober 2019 onvoldoende inzichtelijk. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het niet ondenkbaar is dat in dit geval het raadplegen van een tweede medewerker in het besluitvormingsproces de zorgvuldigheid en inzichtelijkheid ten goede was gekomen. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de antwoorden op de in de gehoren gestelde vragen onderling zijn gewogen en hoe dit leidt tot het uiteindelijke oordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid van eiseres. Nu een deugdelijke en kenbare weging van de geloofwaardigheidsbeoordeling van de seksuele gerichtheid ontbreekt, is het besluit van 11 oktober 2019 in strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij verweerder inhoudelijk moet reageren op de zienswijze van eiseres.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het bestreden besluit uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 14 november 2019. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op alle punten in de zienswijze van eiseres, waaronder het incident met [naam 2] . Verder heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit een andere beslisambtenaar ingeschakeld. Bij het bestreden besluit is verweerder ook gemotiveerd ingegaan op de beroepsgronden die eiseres tijdens haar vorige procedure bij de rechtbank heeft ingediend. Eiseres heeft met de enkele verwijzing naar haar eerdere beroepsgronden onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens haar onjuist of onvolledig is en waarom.
5.4.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende heeft verklaard hoe, of op welke wijze, de gebeurtenis met [naam 2] gevolgen heeft gehad voor de ontwikkeling van haar seksuele gerichtheid en gevoelens. Terecht heeft verweerder tegengeworpen dat eiseres in het nader gehoor niet aangeeft dat, en waarom, dit incident met [naam 2] eraan bijdroeg dat eiseres haar toen nog onbewuste gevoelens voor meisjes onderdrukte. Dat eiseres in de zienswijze een verband legt tussen dit incident en het onderdrukken van haar gevoelens, maakt dit niet anders. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres hierdoor invulling geeft aan haar eerdere verklaringen die zij niet in het gehoor heeft gegeven. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat de zienswijze geen nadere duiding bevat waarom nu juist dit incident en de reactie van haar moeder daarop zoveel impact op eiseres heeft gehad en volgens de beroepsgronden zelfs leidde tot traumatische ervaringen.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over haar gevoelens voor meisjes in de periode vóór 2004. Eiseres verklaart dat zij in 2004 op [naam 3] verliefd werd en toen wist dat zij op vrouwen valt (pagina 16 rapport nader gehoor). Vervolgens heeft eiseres verklaard dat zij vóór 2004 geen gevoelens had voor meisjes en in die periode ‘ [naam 4] ’ werd genoemd (pagina 16 rapport nader gehoor).
Daarna verklaart eiseres echter dat zij meisjes aantrekkelijk vond voor zij iets voor [naam 3] voelde. Met ‘aantrekkelijk’ bedoelt eiseres dat zij in de buurt van meisjes wilde blijven, ze meisjes heel erg mooi vond en met ze naar bed wilde gaan (pagina 17 rapport nader gehoor). Volgens eiseres merkte zij dat zij meisjes op deze manier aantrekkelijk vond voor het eerst toen zij in de eerste klas van de middelbare school zat (pagina 18 rapport nader gehoor). Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij in 2003 in de eerste klas van de middelbare school zat. Dat verweerder volgt dat het besef bij eiseres dat zij mogelijk lesbisch is niet hetzelfde hoeft te zijn als het accepteren van je homoseksuele gerichtheid, doet hieraan geen afbreuk.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom eiseres pas in 2009 is ingegaan op de mededeling van [naam 3] dat zij van eiseres hield, aangezien eiseres heeft verklaard sinds 2004 sterke gevoelens voor [naam 3] te hebben en [naam 3] sinds 2006 bij het afscheidsfeest al duidelijk zou hebben gemaakt dat de gevoelens wederzijds waren. Verweerder werpt niet ten onrechte tegen dat eiseres onvoldoende kan duiden waarom zij de mededeling van [naam 3] in 2006 als een grapje zou hebben gezien en waarom zij dezelfde uiting van [naam 3] in 2009 wel serieus heeft genomen omdat het toen het juiste moment was, zij sterke gevoelens voor [naam 3] had en [naam 3] goed voor haar zorgde (pagina 22-23 rapport nader gehoor). De nadere duiding in de beroepsgronden dat eiseres’ visie op, en het begrip van [naam 3] aanzienlijk wijzigde toen [naam 3] zich ervoor inspande dat eiseres bij [naam 3] op de campus zou komen, maakt dit niet anders. Deze enkele verklaring impliceert dat haar gevoelens voor [naam 3] (aanmerkelijk) zijn gewijzigd, wat niet zonder nadere uitleg rijmt met haar eerdere verklaring dat zij al sinds 2004 sterke gevoelens voor [naam 3] had. Het is (hieruit) niet gebleken dat verweerder aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij eerder klaar had moeten zijn met haar acceptatieproces.
Anders dan eiseres stelt heeft verweerder zich bij het bestreden besluit niet beperkt tot de opmerking dat haar betoog dat zij na het opzoeken van informatie op de computer in 2010 besefte niet alleen te staan in haar homoseksualiteit, een herhaling van zetten is. Op pagina 6 en verder van het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd op dit betoog van eiseres ingegaan. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij tenminste vanaf 2009 iets mee moet hebben gekregen over andere homoseksuelen gelet op het anti-homoseksualiteitswetsvoorstel van 14 oktober 2009 en mede gelet op andere media dan internet, zoals kranten, radio en televisie, waar maatschappelijke discussie wordt gevoerd. Ook heeft verweerder zich bij het bestreden besluit, anders dan eiseres stelt, niet beperkt tot de opmerking dat haar betoog over haar referentiekader, worsteling en het onderdrukken van haar homoseksuele gevoelens, een herhaling van zetten is. Op pagina 7 en verder van het bestreden besluit is verweerder hierop gemotiveerd ingegaan. Hierbij heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres haar (denk)proces of worsteling onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, waarbij de afkomst van eiseres uit een vrij streng, katholiek en conservatief gezin is meegewogen. Hierbij heeft verweerder de culturele achtergrond van eiseres in Uganda betrokken. Verweerder heeft niet ten onrechte gewicht gehecht aan de worsteling van eiseres, nu eiseres – ook ter zitting – heeft gesteld dat zij een enorme, dan wel flinke, worsteling doorliep. Werkinstructie 2018/9 (oud) en WI 2019/17 over het horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, staan hieraan niet in de weg.
Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat de link naar de website met informatie over seksuele vorming van Nederlandse jongeren geen verklaring geeft voor de asielmotieven van eiseres. Verder heeft verweerder het rapport ‘Trots en schaamte’ en de stukken over verweerders beleid over de geloofwaardigheidsbeoordeling, die eiseres in de eerdere procedure bij de rechtbank heeft ingediend, bij het bestreden besluit betrokken.
Verweerder heeft zich hierbij deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze algemene documenten de onvoldoende concreet en consistent bevonden verklaringen van eiseres niet anders maken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit desondanks in strijd is met de Afdelingsuitspraak van 6 februari 2020.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij met [naam 3] is gaan samenwonen. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiseres heeft verklaard dat zij heel erg bang was vanwege de eerdere betrapping met [naam 3] in het hostel, dat medestudenten en haar ouders bekend waren met haar homoseksuele affecties, de afstand van 17 kilometer van de huurwoning aan de andere kant van de stad Kampala tot de plaats in Kampala waar zij eerder woonde en dat eiseres niet bekend wilde worden als lesbienne. Op dit punt heeft verweerder een nadere verklaring van eiseres mogen verwachten.
Anders dan eiseres stelt heeft verweerder vanaf pagina 9 in het bestreden besluit wel nader gemotiveerd hoe de verklaringen van eiseres over haar relatie met [naam 5] in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zijn betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de gestelde aard van de relatie met [naam 5] niet geloofwaardig heeft bevonden. Hierbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over het samenwonen met [naam 5] . Eiseres heeft immers verklaard dat zij tussen 2014 en 2018 op twee verschillende adressen met [naam 5] heeft samengewoond (pagina 3 rapport eerste gehoor). In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor verklaart eiseres echter dat zij en [naam 5] niet echt samenwoonden, maar dat [naam 5] bij haar
‘logeerde’. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij hierover niet eenduidig heeft verklaard. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij gelet op haar gestelde hechte relatie met [naam 5] opvallend weinig moeite heeft gedaan om [naam 5] te traceren nadat het contact met [naam 5] verloren was gegaan. Het aanmaken van een nieuw account hoeft niet te betekenen dat oude contacten niet meer kunnen worden (terug)gevonden. Sociale media hebben een zoekfunctie. De enkele stelling dat het niet gelukt is om contact te leggen is dan onvoldoende.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij wel uit angst zou gaan verhuizen na het dreigement van [naam 6] om de politie te bellen naar aanleiding van de gestelde intieme camerabeelden van eiseres en [naam 5] en dat eiseres dat niet al heeft gedaan als direct gevolg van haar arrestatie door de politie die daaraan voorafging en waarbij de politie de camera al in handen had gekregen.
Eiseres heeft hiervoor geen plausibele verklaring gegeven.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de mogelijkheid om andere lesbische vrouwen in Uganda te ontmoeten. Enerzijds heeft eiseres immers verklaard dat het niet mogelijk is om deze vrouwen te ontmoeten (pagina 40 rapport nader gehoor). Anderzijds heeft eiseres verklaard dat zij ermee bekend was dat homoseksuelen of lesbiennes naar bepaalde bars gaan, zoals [naam bar 1] en [naam bar 2] en heeft eiseres verklaard dat zij een LHBT-feest in ‘ [naam feest] ’ heeft bezocht (pagina 39-40 rapport nader gehoor). Eiseres heeft deze tegenstrijdigheid niet weggenomen of van een plausibele verklaring voorzien.
Eiseres heeft het standpunt van verweerder dat de (schriftelijke) verklaringen van derden vrijwel niets zeggen over de gestelde seksuele gerichtheid van eiseres, onvoldoende bestreden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder hierdoor in strijd met WI 2019/17 heeft gehandeld.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij altijd haar best heeft gedaan om voorzichtig te zijn in Uganda inconsistent is met haar verklaring dat zij zich met haar vriendin midden in de nacht heeft gemeld bij de receptioniste van het hotel waar zij zojuist een feest hebben bijgewoond om vervolgens voor hen beide één kamer te boeken en haar identiteitsbewijs af te geven.
Eiseres heeft hiervoor geen plausibele verklaring gegeven. Bij het bestreden besluit is verweerder, anders dan eiseres stelt, wel ingegaan op de verklaringen van eiseres over de manager van het hotel. Verweerder heeft deze verklaringen niet aannemelijk geacht. Eiseres heeft dit standpunt onvoldoende bestreden. Ook heeft verweerder vanaf pagina 13 van het bestreden besluit wel degelijk afdoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres over de vrijkoping uit het politiebureau – nadat zij met haar partner was betrapt terwijl zij gemeenschap met elkaar zouden hebben – niet aannemelijk zijn.
Verweerder heeft eiseres terecht tegengeworpen dat zij tijdens de gehoren niet heeft verklaard dat zij via de telefoon van haar zus met haar werkster heeft gesproken over de gestelde politiebezoeken aan haar woning. De enkele stelling dat dit wel het geval is, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Ook de niet nader onderbouwde stelling dat verweerder haar verklaringen tijdens het aanmeldgehoor uit verband heeft gerukt, leidt niet tot een ander oordeel.
Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd waarom verweerder de legale uitreis niet aan eiseres kan tegenwerpen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiseres heeft immers gesteld dat zij door de politie wordt gezocht. Het standpunt van eiseres over de juiste geboortedatum van haar zoon doet geen afbreuk aan het standpunt van verweerder over de seksuele gerichtheid van eiseres. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij valse gegevens heeft opgegeven enkel en alleen om een visum te bemachtigen, waarmee zij naar Nederland is gereisd om asiel aan te vragen.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres tijdens het nader gehoor vragen buiten haar vrije relaas, ook over de door haar gestelde worsteling, kort en oppervlakkig beantwoordt. De stelling dat deze tegenwerping kant noch wal raakt en getuigt van stemmingmakerij, biedt geen grond voor een ander oordeel. Bij het bestreden besluit heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de verklaringen van eiseres onderling zijn gewogen en hoe dit leidt tot de conclusie dat de gestelde seksuele gerichtheid van eiseres en de door haar gestelde problemen als gevolg van deze gerichtheid niet geloofwaardig zijn bevonden. Het artikel in de NRC van 30 november 2020 met de titel
‘Oegandezen staan nu gelijk aan leugenaars’, de brief van COC Nederland van
14 december 2020 aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de uitspraak van 1 december 2020 van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle (NL20.1379), maken dit niet
anders. Hetzelfde geldt voor de verklaring van eiseres dat haar vader is overleden en dat zij vanwege het gevaar dat zij loopt hem niet in Uganda heeft kunnen opzoeken. Hiermee heeft eiseres haar asielrelaas niet alsnog aannemelijk gemaakt.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een aanvullend gehoor van eiseres niet nodig is. Verweerder heeft terecht gesteld dat uit het nader gehoor blijkt dat eiseres in de gelegenheid was om zo volledig mogelijk de tot staving van haar aanvraag noodzakelijk elementen aan te voeren. Het bestreden besluit is daarom niet in strijd met artikel 3.113 van het Vb.
5.6.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.