ECLI:NL:RBDHA:2021:3093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
C/09/607624 / JE RK 21-285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 maart 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen en de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een vierde minderjarige. De zaak betreft de kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 5] en [minderjarige 4], waarbij de moeder betrokken is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] niet langer noodzakelijk is, gezien de positieve ontwikkeling van de moeder en de zorg voor het kind. De moeder heeft goede stappen gezet in haar hulpverlening en er zijn geen ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 4].

Voor de andere drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5], zijn de zorgen echter nog steeds aanwezig. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje dat veel trauma's heeft opgelopen en momenteel in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor deze kinderen moet worden verlengd, omdat zij een stabiele opvoedsituatie nodig hebben. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd tot 23 september 2021 en die van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] tot 23 juni 2021. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de behandeling van het verzoek voor het overige aan moet worden gehouden tot een nader te bepalen zitting, waarbij de gecertificeerde instelling een schriftelijke rapportage moet overleggen over de stand van zaken en een perspectiefbesluit moet indienen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: I. C/09/607624 / JE RK 21-285, II. C/09/607633 / JE RK 21-287
Datum uitspraak: 18 maart 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing;
Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak naar aanleiding van de op (I) 20 januari 2021 en (II) 28 januari 2021 ingekomen verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 5]geboren op [geboortedag 3] 2018 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 5] ;
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2020 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Grootenhuis, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 1 maart 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] verlengd van 11 maart 2021 tot 23 maart. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 1 maart 2021, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd;
- het verzoekschrift (II), met bijlagen;
- het verweerschrift van de zijde van de advocaat van de moeder, ingekomen op 15 maart 2021.
Op 18 maart 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [de persoonlijk begeleiders] van de moeder van Stichting Perspektief.

Feiten

- [minderjarige 1] is erkend door de heer [de man]
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
- [minderjarige 1] verblijft feitelijk in een gezinshuis.
- [minderjarige 2] en [minderjarige 5] verblijven feitelijk in een pleeggezin.
- [minderjarige 4] verblijft feitelijk bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 7 september 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] verlengd van 23 september 2020 tot 23 september 2021, alsmede een machtiging verleend om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in respectievelijk een gezinsgerichte voorziening ( [minderjarige 1] ) en een voorziening voor pleegzorg ( [minderjarige 2] en [minderjarige 5] ) van 23 september 2020 tot 23 maart 2021.

Verzoeken

Het verzoek (I) strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] voor de resterende periode van bijna één jaar. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 4] bevindt zich op een kwetsbare leeftijd en er bestaan zorgen over de hechtingsrelatie tussen hem en de moeder. De moeder heeft in de afgelopen periode goede stappen gezet. Zo heeft zij een traject bij de GGZ afgerond en krijgt ze hulpverlening vanuit de Opvoedpoli. Gebleken is dat er bij haar geen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. De Opvoedpoli uit echter wel zorgen over de mogelijkheden van de moeder om op emotioneel vlak voldoende aan te sluiten bij [minderjarige 4] . Wanneer de moeder spanning ervaart, sluit zij zich af en is zij niet beschikbaar voor [minderjarige 4] . Dit leidt tot onveilige situaties en beperkt het ontstaan van een veilige hechting. Daarnaast is bij de moeder een patroon zichtbaar waarbij ze hulpverlening buitensluit. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig om de hulpverlening vanuit de Opvoedpoli voort te zetten en te garanderen, eventueel aanvullende hulpverlening in te zetten en de ontwikkeling van [minderjarige 4] in het oog te houden. Dit geldt temeer nu de mogelijkheid bestaat dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] in de toekomst weer thuis zullen gaan wonen. Wanneer dit gebeurt, moet ook de invloed hiervan op [minderjarige 4] en zijn ontwikkeling goed gemonitord worden.
Het verzoek (II) sterkt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten: tot 23 september 2021). De gecertificeerde instelling heeft dit verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje van acht jaar. Zij is beschadigd door de nare situaties die zij in de thuissituatie bij de moeder heeft meegemaakt en ervaart veel spanningen. Dit uit zich in lichamelijke klachten en geparentificeerd gedrag. Ze zal binnenkort starten met traumabehandeling en therapie om beter met haar emoties te leren omgaan. De omgang met de moeder verloopt begeleid en de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en de moeder moet onderzocht worden. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat ook zij zijn beschadigd door hetgeen zij in de thuissituatie hebben meegemaakt. [minderjarige 2] doet het naar omstandigheden goed in het pleeggezin, maar over [minderjarige 5] bestaan meer zorgen. Zij slaapt en eet slecht en lijkt veel stress te ervaren. [minderjarige 2] en [minderjarige 5] krijgen hulpverlening vanuit BasicTrust, die zich richt op hun trauma en zij vragen een bovengemiddelde opvoeder. De pleegouders worden ondersteund, zodat zij traumasensitiever op [minderjarige 2] en [minderjarige 5] kunnen reageren. Zoals hiervoor reeds beschreven heeft de moeder in de afgelopen periode goede stappen gezet, maar de gecertificeerde instelling heeft twijfels of zij in staat is om de zorg voor alle vier te kinderen te dragen, in het bijzonder wanneer het gaat om haar emotionele beschikbaarheid. Daarnaast blijven ook zorgen bestaan over de relatie van de moeder met de grootmoeder moederszijde en tante moederszijde. De thuissituatie bij de moeder is door het voorgaande op dit moment onvoldoende om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 5] thuis te plaatsen. Het is dan ook noodzakelijk om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden. In de komende periode zal bekeken worden in hoeverre de moeder emotioneel belastbaar is, of zij hierin leerbaar is en of een thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort. Er is minimaal een periode van drie à vier maanden nodig voordat de perspectiefbeslissing is genomen. Aansluitend zullen passende vervolgstappen moeten worden genomen.

Het standpunt van de betrokkenen

De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] en zij heeft eveneens verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] . Zij heeft ingestemd met de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . De moeder begrijpt dat [minderjarige 1] door haar kwetsbaarheid en trauma niet bij haar kan wonen, zolang zij een traumabehandeling volgt.
Namens de moeder is ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] het volgende naar voren gebracht. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is niet noodzakelijk. De gecertificeerde instelling geeft in haar motivering aan dat een verlenging nodig is om de hulpverlening vanuit de Opvoedpoli te continueren en om de opvoedsituatie bij de moeder te monitoren. Het traject bij de Opvoedpoli zal echter binnenkort afgerond worden en de moeder staat daarnaast open voor alle hulpverlening. Zij heeft in de afgelopen periode laten zien dat zij alle hulp en tips ter harte neemt. Zij zal hiermee ook in het vrijwillig kader doorgaan. Daarnaast ontwikkelt [minderjarige 4] zich naar behoren en er is derhalve niet voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. Namens de moeder is dan ook verzocht om het verzoek af te wijzen. Subsidiair is verzocht om de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten tot drie maanden, zodat in deze periode de eventuele laatste losse eindjes afgerond kunnen worden.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] is namens de moeder naar voren gebracht dat de moeder een zeer positieve ontwikkeling heeft laten zien. Het enige punt dat ter onderbouwing van het verzoek door de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht, betreft de emotionele beschikbaarheid van de moeder. Er bestaan geen zorgen over haar pedagogische vaardigheden, de thuissituatie en de leefsituatie van de moeder. Het is in dit kader de vraag in hoeverre de moeder zorgen over haar emotionele beschikbaarheid jegens de kinderen kan wegnemen wanneer zij niet bij haar wonen. Dit betreft juist een vaardigheid die in de thuissituatie geobserveerd en ontwikkeld moet worden. De moeder staat hierbij open voor hulpverlening. Namens de moeder is dan ook verzocht om de duur van de verlenging van de uithuisplaatsing te bekorten tot drie maanden. Op deze manier kan tot aan de zomervakantie gewerkt worden aan een thuisplaatsing en wordt eveneens recht gedaan aan de aanvaardbare termijn ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] . Het is aan de gecertificeerde instelling om binnen deze termijn het perspectiefonderzoek af te ronden en een thuisplaatsing mogelijk te maken.
De moeder heeft hier zelf aan toegevoegd dat zij goede begeleiding krijgt vanuit Stichting Perspectief. Het punt over de emotionele beschikbaarheid van de moeder is uitvergroot door de gecertificeerde instelling. De moeder wil in stressvolle situaties haar paniek juist niet overbrengen op de kinderen. Ze is daarnaast bereid om alle hulp te accepteren, maar begrijpt ook dat een thuisplaatsing van [minderjarige 1] op dit moment niet mogelijk is. Zij is beschadigd door het verleden en haar behandeltraject moet eerst afgerond worden, voordat aan een thuisplaatsing gewerkt kan worden.
Door de begeleiders van Stichting Perspectief is ter zitting naar voren gebracht dat zij al ruim drie jaar betrokken zijn bij de moeder. Zij hebben haar leren kennen toen het niet goed ging, maar sinds december 2019 staat zij actief open voor hulpverlening en zij heeft geen afspraak gemist. Wanneer de kinderen thuis worden geplaatst, kan de hulp vanuit Stichting Perspectief geïntensiveerd worden.

Beoordeling

Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Er zijn geen (ernstige) zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 4] . Hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, de moeder besteedt veel zorg en tijd aan zijn verzorging en opvoeding en de band tussen hem en de moeder is warm en hecht. Er zijn weliswaar nog enige zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de manier waarop zij handelt in stressvolle situaties, maar dit is onvoldoende om dit als een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 4] aan te merken. Dit geldt te meer nu de moeder een positieve ontwikkeling heeft laten zien. Zij staat open voor hulp, er is hulpverlening betrokken en er bestaat zicht op de opvoedsituatie bij de moeder. Zij heeft daarnaast een GGZ-traject afgerond en is bezig met een traject bij de Opvoedpoli. De goede ontwikkelingen zijn onderschreven door de begeleiders van Stichting Perspectief, die wekelijks bij de moeder thuis komen. De kinderrechter heeft dan ook vertrouwen dat de hulpverlening die nodig is, voldoende doorgang zal vinden in het vrijwillig kader.
Verzoek II: verlenging machtiging uithuisplaatsing
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter ten aanzien van [minderjarige 1] als volgt. De gronden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] zijn onverkort aanwezig. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje dat in haar jonge leven veel heeft meegemaakt. Zij is getuige geweest van ruzies en huiselijk geweld en ook het gezinshuis uit zorgen over haar ontwikkeling en welzijn. Zij zien een teruggetrokken en gesloten meisje, dat moeite heeft om haar emotie te uiten en veel spanningen ervaart. [minderjarige 1] is inmiddels gestart met behandeling voor haar trauma en zij heeft hiervoor een stabiele opvoedsituatie nodig. Deze wordt haar momenteel geboden in het gezinshuis en ook de moeder erkent dat zij de (bovengemiddelde) zorg voor [minderjarige 1] op het moment niet kan dragen. De kinderrechter zal de uithuisplaatsing dan ook verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hierbij is echter wel aandacht vereist voor het feit dat [minderjarige 1] op een andere plek verblijft dan [minderjarige 2] en [minderjarige 5] en dat er voor haar voorlopig niet gewerkt zal worden aan een thuisplaatsing. Er moet in dat verband worden voorkomen dat [minderjarige 1] zich buitengesloten en achtergesteld voelt.
Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] overweegt de kinderrechter het volgende. Het is noodzakelijk om ook de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] te verlengen. [minderjarige 2] en [minderjarige 5] hebben evenals [minderjarige 1] veel meegemaakt en zij zijn hierdoor beschadigd geraakt. Ze krijgen hulpverlening van BasicTrust en vragen een bovengemiddelde, sensitieve en stabiele opvoedomgeving. Hiervoor is echter reeds de positieve ontwikkeling van de moeder besproken en in de komende periode zal dan ook nader onderzocht moeten worden of de moeder [minderjarige 2] en [minderjarige 5] deze opvoedomgeving kan bieden. De zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder zijn op dit moment met name gelegen in de vraag naar haar emotionele beschikbaarheid en haar draagkracht wanneer zij de zorg voor meerdere kinderen krijgt. Mede gelet op de aanvaardbare termijn van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] dient hierover snel duidelijkheid te ontstaan en ook de moeder heeft duidelijkheid nodig om haar leven verder in te kunnen richten. Een thuisplaatsing is op dit moment (nog) niet aan de orde, maar de goede ontwikkelingen van de moeder geven aanleiding om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot drie maanden en het verzoek aan te houden voor het overige. Op deze wijze wordt er druk op de ketel gehouden en is de gecertificeerde instelling gehouden om over drie maanden duidelijkheid te geven over de vraag of en zo ja, hoe een thuisplaatsing vormgegeven kan worden. Het is aan de gecertificeerde instelling om voor de volgende zitting een schriftelijke update te geven aan de rechtbank en overige belanghebbenden. Hierbij dient eveneens een feitelijk onderbouwd perspectiefbesluit te worden overgelegd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] ;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 23 maart 2021 tot 23 september 2021, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging om [minderjarige 2] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 23 maart 2021 tot 23 juni 2021;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen voor 23 juni 2021, bij voorkeur bij mr. A.J. Japenga;
verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk
tien dagenvoorafgaand aan de voornoemde zitting een schriftelijke rapportage te overleggen over de stand van zaken, alsmede een met feiten onderbouwd perspectiefbesluit;
gelast de griffier tegen voormelde zitting te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder, mr. T. Grootenhuis.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 maart 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.