In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 maart 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen en de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een vierde minderjarige. De zaak betreft de kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 5] en [minderjarige 4], waarbij de moeder betrokken is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] niet langer noodzakelijk is, gezien de positieve ontwikkeling van de moeder en de zorg voor het kind. De moeder heeft goede stappen gezet in haar hulpverlening en er zijn geen ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 4].
Voor de andere drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5], zijn de zorgen echter nog steeds aanwezig. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje dat veel trauma's heeft opgelopen en momenteel in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor deze kinderen moet worden verlengd, omdat zij een stabiele opvoedsituatie nodig hebben. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd tot 23 september 2021 en die van [minderjarige 2] en [minderjarige 5] tot 23 juni 2021. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de behandeling van het verzoek voor het overige aan moet worden gehouden tot een nader te bepalen zitting, waarbij de gecertificeerde instelling een schriftelijke rapportage moet overleggen over de stand van zaken en een perspectiefbesluit moet indienen.