ECLI:NL:RBDHA:2021:305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
NL20.15063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielaanvraag wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 5 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 17 december 2019 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn rechtmatig was verlengd op grond van WBV 2020/12, waardoor de beslistermijn ten tijde van de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND nog niet was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat de Tijdelijke wet van toepassing was, en er derhalve geen sprake was van een (fictief) besluit waartegen beroep kon worden ingesteld.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn op 17 december 2020 was verstreken, maar dat de Tijdelijke wet op 11 juli 2020 in werking was getreden, waardoor het niet tijdig nemen van een besluit niet gelijkgesteld kon worden met een besluit waartegen beroep kon worden ingesteld. Hierdoor verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15063
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet
bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 5 augustus 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 17 december 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) – voor zover hier van belang – is artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw.
Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke wet – voor zover hier van belang – blijft artikel 1 buiten toepassing indien verweerder vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000 en hij vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb heeft ontvangen.
2. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 17 december 2019. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw, moest verweerder binnen zes maanden op die aanvraag beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter met zes maanden verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw (WBV 2020/12, Stcrt. 2020, nr. 26964). Anders dan eiser betoogt, is dit een rechtmatige verlenging. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraak van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3020) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor eiser betekent dit dat de beslistermijn op 17 december 2020 is verstreken.
3. De Tijdelijke wet is op 11 juli 2020 in werking getreden. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Daarom is artikel 1 van de Tijdelijke wet van toepassing. Dat betekent dat het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser niet kan worden gelijkgesteld met een besluit waartegen bij de bestuursrechter beroep kan worden ingesteld.
4. De bestuursrechter is kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.