ECLI:NL:RBDHA:2021:3036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen en geen aanleiding tot psychiatrische expertise

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig dienstplichtige, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, welke door verweerder op 1 juni 2018 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 10 september 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 januari 2021, die via videoverbinding plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank schorste het onderzoek om eiser de gelegenheid te geven een psychiatrisch rapport over te leggen, maar eiser besloot hier uiteindelijk van af te zien en verzocht om uitspraak zonder nadere zitting.

De rechtbank overwoog dat eiser lijdt aan verschillende psychische aandoeningen, waaronder een obsessieve-compulsieve stoornis en posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser betoogde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn psychische klachten en dat een psychiatrische expertise noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had aangetoond dat eiser niet voldeed aan de criteria voor PTSS volgens het PTSS Protocol. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor het aanvragen van een psychiatrische expertise en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. van der Torn),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 12 januari 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Eiser werd in de gelegenheid gesteld een rapport van een psychiater over te leggen.
Bij brief van 11 maart 2021 heeft eiser laten weten bij nader inzien geen gebruik te maken van de gelegenheid een rapport van een psychiater over te leggen. Eiser heeft de rechtbank verzocht het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten en uitspraak te doen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is als dienstplichtige in militaire dienst gekomen. Op 1 juni 1992 is hij uit dienst gegaan.
Bij brief van 3 oktober 2012 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Eiser is medisch onderzocht. Vastgesteld is dat eiser lijdt aan een zenuwaandoening van de voeten ter hoogte van de voetzool. Verweerder heeft ten aanzien van deze aandoening een verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard. De mate van invaliditeit is vastgesteld op 5%.
Bij besluit van 4 maart 2013 is eisers verzoek afgewezen omdat de aandoening aan de voetzool een invaliditeit van minder dan 10% veroorzaakte.
Bij besluit van 11 juni 2014 heeft verweerder het besluit van 4 maart 2013 gehandhaafd.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 9 maart 2015 eisers beroep tegen het besluit van 11 juni 2014 ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 maart 2017 heeft eiser verzocht om een (her)beoordeling van zijn militair invaliditeitspensioen in verband met psychische klachten, op grond van nieuwe feiten of inzichten.
In het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 8 mei 2018 staat dat specifieke doodsangst in het kader van het traumacriterium niet aan de orde is en ook niet is beschreven in de brief van eisers behandelaar psychiater W.J. Agelink (en diverse voorgangers). Zoals in het MGO-rapport van 4 februari 2015 is aangegeven, is er geen sprake van een PTSS. Ook in het huidige persoonlijk onderhoud wordt duidelijk dat er op geen enkele wijze wordt voldaan aan de traumacriteria. Er is bij eiser daarom geen sprake van een PTSS conform het DSM-IV, conform het PTSS-protocol.
De psychische klachten bij eiser zijn gezien de inhoud van zijn klachten en de gestelde diagnosen op geen enkele wijze in verband te brengen met zijn militaire-dienstervaringen. Qua diagnostiek is er geen relatie met de militaire dienst. Het zijn aandoeningen die hun oorsprong vinden in constitutie, mogelijk de jeugd. Als eiser niet in de militaire dienst zou zijn geweest, had hij deze aandoeningen ook gekregen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder verwezen naar het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 8 mei 2018. Verweerder heeft vermeld dat de in het rekest vermelde psychische klachten overeenkomen met de al eerder beoordeelde psychische klachten waarvoor geen dienstverband was aanvaard.
In zijn commentaar van 7 januari 2019 heeft verzekeringsarts P.G. Verkerk (de verzekeringsarts) vermeld dat bij het nieuwe MGO in 2018 door eiser eigenlijk geen nieuwe medisch relevante feiten of bijzonderheden werden ingebracht, die niet al ten tijde van het MGO in 2015 naar voren werden gebracht, met uitzondering van een behandelbrief van psychiater W.J. Agelink, die wel degelijk werd bestudeerd en bij de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming is meegewogen. Op basis van het PTSS Protocol, gebaseerd op de DSM IV-systematiek, kan/mag de diagnose PTSS niet worden gesteld, omdat niet wordt voldaan aan het A-traumacriterium en omdat het medisch aannemelijker is dat eisers psychische klachten nog steeds in belangrijke mate voortvloeien uit zijn al langer bestaande, niet aan de militaire dienst te relateren in het verleden reeds gediagnosticeerde angstproblemen, dwangmatige problemen en persoonlijkheidsspectrumproblemen.
De verzekeringsarts heeft bij brief van 9 juli 2019 informatie opgevraagd bij psychiater W.J. Agelink. Hierop is bij brief van 15 augustus 2019 een antwoord ontvangen.
In zijn commentaar van 3 september 2019 heeft de verzekeringsarts gereageerd op de brief van 15 augustus 2019. Volgens de verzekeringsarts wordt een niet-geslaagde operatie vaak door vele factoren bepaald en moet deze in de meeste gevallen worden aangemerkt als een complicatie en niet als een trauma. De in de brief vermelde ‘herinneringen’ zijn in het geheel niet hetzelfde als herbelevingen. Eisers contacten met agressieve en alcohol drinkende veteranen tijdens zijn revalidatieperiode kunnen ook niet worden aangemerkt als ernstige traumatische ervaringen vergelijkbaar met psychotraumata zoals deze bijvoorbeeld gedurende uitzendingen kunnen plaatsvinden (gijzelingen, ernstige bedreigingen, situaties waarbij doodsangsten worden uitgestaan, etc.).
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de commentaren van de verzekeringsarts van 7 januari 2019 en 3 september 2019.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft verwezen naar zijn bezwaarschrift. In bezwaar heeft eiser verwezen naar de brieven van zijn behandelaars, waar hij sinds 2016 bekend is en wordt behandeld op grond van de diagnose obsessieve-compulsieve stoornis, gegeneraliseerde stoornis, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en misbruik van alcohol. Volgens eiser wordt ten onrechte voor geen van deze diagnoses dienstverband aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn psychische ziekte(n) en de oorzaak daarvan. Eiser vindt dat een psychiatrische expertise had moeten worden aangevraagd.
Eiser heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade in de vorm van wettelijke rente.
Het oordeel van de rechtbank
4. Uit het PTSS Protocol blijkt dat twijfel over de door de curatieve sector gestelde diagnose PTSS een indicatie kán zijn voor het aanvragen van psychiatrische expertise. In dit geval heeft de verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat eiser niet lijdt aan een PTSS in de zin van het PTSS Protocol. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts een psychiatrische expertise had moeten aanvragen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.