ECLI:NL:RBDHA:2021:3034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
09/214378-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door negeren van rood verkeerslicht

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2018 betrokken was bij een verkeersongeval in Leiderdorp. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, negeerde een rood verkeerslicht en kwam in botsing met een fietser, die als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een kuit- en scheenbeenfractuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie. Tijdens de zittingen op 16 december 2020 en 16 maart 2021 zijn de vordering van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij met onverminderde snelheid de kruising naderde terwijl het verkeerslicht al 12,7 seconden op rood stond. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 90 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan gebruikelijk in soortgelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/214378-18
Datum uitspraak: 30 maart 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 december 2020 (pro forma) en ter terechtzitting van 16 maart 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J. Mos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.C. Bondam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 februari 2018 te Leiderdorp als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- met onverminderde snelheid de kruising van [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] is genaderd en/of opgereden en/of (daarbij) een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, welk verkeerslicht al ruim 12,7 seconden rood licht uitstraalde,
waarna hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende fietser, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuit- en/of scheenbeenfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2018 te Leiderdorp als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 1] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met onverminderde snelheid de kruising van [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] is genaderd en/of opgereden en/of (daarbij) een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, welk verkeerslicht al ruim 12,7 seconden rood licht uitstraalde en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen tengevolg waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende fietser (welke door groen licht reed), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar opdie weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 6 februari 2018 heeft op de kruising van [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] te Leiderdorp een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een door hem bestuurde bestelauto in botsing is gekomen met een fiets bestuurd door [slachtoffer] , die als gevolg van deze aanrijding letsel heeft opgelopen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het verkeersgedrag van de verdachte en de gevolgen daarvan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) dan wel artikel 5 WVW opleveren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat zij bewezen acht het aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig handelen van de verdachte en dat de gevolgen van dat handelen bij het [slachtoffer] hebben geleid tot zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke (bewijs)verweren zal hierna
– voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De bewijsmiddelen
Op 6 februari 2018 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de kruising van [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in Leiderdorp. [straatnaam 1] betreft een openbare weg binnen de bebouwde kom. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse bedraagt 50 km/u. De verdachte reed in een bestelauto op [straatnaam 1] , komend uit de richting van de [straatnaam 3] . [slachtoffer] stak op haar fiets, komend vanuit de [straatnaam 2] , [straatnaam 1] over. Op de met verkeerslichten geregelde kruising kwamen ze met elkaar in botsing. [slachtoffer] liep hierbij letsel op, waarvoor zij werd vervoerd naar het ziekenhuis. [2]
Na het verkeersongeval heeft de politie ter plaatse onderzoek verricht. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt onder meer:
  • Met betrekking tot de staat van onderhoud van de bestelauto en de fiets, de weersgesteldheid, het wegdek en de verkeerssituatie zijn geen gebreken en bijzonderheden vastgesteld die mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan of het verloop van het ongeval;
  • Ter plaatse waren op de meest rechter rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer bandensporen te zien, die eindigden onder de voorwielen van de bestelauto. Deze bandensporen zijn beoordeeld als rembloksporen: links 12,85 m en rechts 13,75 m. Op basis van deze sporen is een berekening gemaakt van de snelheid van de bestelauto: deze zou rond de 50 km/u hebben gelegen.
  • Het verkeer op de kruising wordt geregeld door een verkeersregelinstallatie die ten tijde van het ongeval was ingeschakeld en naar behoren functioneerde. De regelkast van de verkeersregelinstallatie op de kruising is geopend en daar zijn geen storingen waargenomen. Bij de beheerder is data opgevraagd om vast te kunnen stellen of een van de betrokkenen een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Uit deze data blijkt dat de bestuurder van de bestelauto het voor hem op rood staande verkeerslicht 12,7 seconden heeft genegeerd. De fietser heeft bij groen licht [straatnaam 1] overgestoken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat zowel het verkeerslicht voor fietsers voor het eerste gedeelte van de oversteek van [straatnaam 1] , als het verkeerslicht voor fietsers voor het tweede gedeelte van de oversteek, op groen stond. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij tussen de 45 en 50 km/u reed en dat hij nog aan het optrekken was om op de snelheid van 50 km/u te komen. [5]
Bij [slachtoffer] werd een botbreuk in het linker onderbeen vastgesteld. Zowel het kuit- als het scheenbeen was gebroken. [slachtoffer] heeft een operatie ondergaan, waarbij een pen in het merg van het scheenbeen is geplaatst. De geschatte genezingsduur was 12 tot 18 weken. [6]
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, en zo ja, in welke mate.
Bij de beantwoording van die vraag komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte reed met een snelheid van rond de 50 km/u toen hij de kruising naderde. De verdachte heeft verklaard dat hij aan het optrekken was. Hij heeft de kruising dus met onverminderde snelheid genaderd, terwijl het verkeerslicht voor zijn richting op rood stond. Op het moment dat hij de kruising opreed, straalde het verkeerslicht al 12,7 seconden rood licht uit. Of de verdachte het rode verkeerslicht bewust heeft genegeerd, kan de rechtbank niet vaststellen. Gelet op het feit dat het verkeerslicht al 12,7 seconden op rood stond toen hij de kruising opreed, kan echter niet worden gesproken van een tijdelijke onoplettendheid. De verdachte heeft, door geen vaart te minderen en door rood te rijden, niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en heeft onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse. Als gevolg daarvan heeft het ongeval plaatsgevonden.
Dat, zoals de raadsman heeft gesteld, de autoruiten mogelijk beslagen waren en de verdachte door de grote deurstijl tussen zijn voor- en zijruit [slachtoffer] mogelijk niet heeft kunnen zien, doet daaraan – wat daarvan ook zij – niet af. Het was immers de verantwoordelijkheid van de verdachte om ervoor te zorgen dat hij vrij zicht had vanuit de auto, toen hij zich daarmee in het verkeer begaf.
Ook het verweer van de raadsman dat het verkeerslicht voor het autoverkeer linksaf mogelijk groen licht heeft uitgestraald en dat de verdachte dat mogelijk heeft aangezien voor groen licht voor het verkeer rechtdoor, verwerpt de rechtbank. Gelet op de omstandigheid dat het verkeerslicht voor fietsers groen licht uitstraalde, kan het immers niet zo zijn dat het verkeerslicht voor het autoverkeer linksaf op datzelfde moment ook groen licht uitstraalde. Overigens is het de verantwoordelijkheid van de verdachte om goed op de verkeerslichten te letten en te acteren op het verkeerslicht voor zijn eigen rijrichting.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Zijn handelen, zoals hiervoor omschreven, acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden en gelet op de aard en ernst van de verkeersovertreding aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] haar linker kuit- en scheenbeen gebroken. Gelet op de aard van dit letsel, de noodzaak van een medische (operatieve) ingreep en de geschatte genezingsduur van 12 tot 18 weken, merkt de rechtbank dit letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 februari 2018 te Leiderdorp als bestuurder van een motorrijtuig auto, daarmede rijdende over [straatnaam 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
- met onverminderde snelheid de kruising van [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] is genaderd en opgereden en (daarbij) een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, welk verkeerslicht al 12,7 seconden rood licht uitstraalde,
waarna hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende fietser, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuit- en scheenbeenfractuur, werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen. Ingeval de rechtbank de verdachte een geldboete oplegt, verzoekt de raadsman om te bepalen dat deze in termijnen kan worden voldaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Hij is met onverminderde snelheid een kruising opgereden en heeft daarbij een verkeerslicht dat al 12,7 seconden rood licht uitstraalde, genegeerd. Als gevolg hiervan heeft hij een fietser aangereden, die daardoor zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een strafbeschikking is opgelegd voor overtreding van artikel 8, tweede lid, WVW.
Redelijke termijn
De verdachte is direct na het ongeval verhoord. Vervolgens heeft het ruim drie jaren geduurd voordat de zaak op de terechtzitting is aangebracht. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting dient plaats te vinden daardoor is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot een lagere straf moet leiden.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, neergelegd in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor het door “aanmerkelijke schuld” veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij er bij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, vermeld een taakstraf voor de duur van 120 uren, tezamen met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen door de duur van zes maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 90 uur, te vervangen door 45 dagen hechtenis, passend en geboden is, met daarbij een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarmee wijkt de rechtbank af van voormeld uitgangspunt. Zij ziet daartoe aanleiding omdat de redelijke termijn is overschreden. De voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid heeft tot doel te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
90 (NEGENTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
45 (VIJFENVEERTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Montijn, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018034087, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 41).
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, blz. 3-6.
3.Verkort Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, blz. 7-31 (incl. bijlagen).
4.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , blz. 35-36.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 39-41.
6.Een geschrift, te weten de letselbeschrijving [slachtoffer] van A. Dalhuijsen, forensisch arts KNMG d.d. 23 april 2018, blz. 34.