ECLI:NL:RBDHA:2021:3005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake handhaving van een kampeermiddel

In deze zaak heeft eiser een verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot een kampeermiddel dat geparkeerd stond in de straat waar hij woont. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft dit verzoek afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van de beoordeling geen sprake meer was van procesbelang, aangezien het kampeermiddel inmiddels niet meer op de betreffende locatie geparkeerd stond. Eiser had aangevoerd dat het voertuig parkeeroverlast veroorzaakte en dat het niet voor verkeersdoeleinden werd gebruikt, maar voor recreatieve doeleinden. Echter, de rechtbank concludeerde dat de situatie was veranderd en dat er geen inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden meer nodig was. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden, omdat de verandering van omstandigheden niet aan het bestuursorgaan te wijten was. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever op 30 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 20/4538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: ing. A.E. Bijstra).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers handhavingsverzoek afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen toestemming gevraagd zonder zitting uitspraak te mogen doen. Hierbij is vermeld dat bij uitblijven van een reactie, de rechtbank ervan uitgaat dat de partij in kwestie niet op zitting wenst te worden gehoord. Partijen hebben hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 16 juli 2019 heeft eiser een verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot een kampeermiddel met kenteken [kenteken] . Het voertuig staat op naam van een inwoner van de gemeente [gemeenteplaats] die het voertuig regelmatig parkeert in de [laan] , de straat waar eiser woonachtig is. Het betreft een camper van 6 meter lang (inclusief bagagedrager), 1,86 meter breed en 2,70 meter hoog. Het verzoek van eiser heeft geleid tot verschillende controles in de periode van september 2019 tot oktober 2019, waarna het handhavingsverzoek is afgewezen. Inmiddels is bekend dat de eigenaar van de camper het kampeermiddel niet meer in bezit heeft.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangevoerd dat het verzoek is afgewezen nu er op grond van de Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg (APV) niet handhavend kan worden opgetreden tegen de vermeende overtreding. Verweerder is van oordeel dat eisers uitzicht niet op een hinderlijke wijze wordt belemmerd en dat eiser niet op een andere wijze hinder of overlast wordt aangedaan wanneer de camper in de [laan] in de parkeerstroken staat geparkeerd. Dit standpunt heeft verweerder onderbouwd met een verkeersdeskundig rapport.
3. Eiser heeft -samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd. Eiser heeft een verzoek tot handhaving ingediend nu het grote voertuig volgens hem zorgt voor parkeeroverlast en leidt tot achteruitgang van het straatbeeld. Ook wordt de camper volgens eiser niet primair voor verkeersdoeleinden gebruikt, maar voor recreatieve doeleinden. Mede om deze redenen is er volgens eiser sprake van een overtreding op grond van de APV.
3.1
Met het schrijven van 8 september 2020 voert eiser tevens aan dat de eigenaar van de camper het kampeermiddel niet meer in bezit heeft. Eiser stelt dat een uitspraak in deze zaak daarom niet meer zinvol is. Eiser heeft desgevraagd aangegeven toch een oordeel van de rechtbank te wensen ten aanzien van de besluitvorming, omdat hij graag zijn griffierecht vergoed ziet.
4. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld in hoeverre eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
4.1
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat de belanghebbende een procesbelang heeft bij het voeren van een procedure. Achterliggende gedachte hiervan is dat de rechter er niet is om principiële kwesties op te lossen die feitelijk geen betekenis (meer) hebben. Hetgeen eiser met zijn beroepsgronden beoogt, moet daarom daadwerkelijk bereikt kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat op het moment van deze beoordeling geen sprake meer is van enig procesbelang. Het verzoek tot handhaving is immers gericht tegen de overlast die door het parkeren van de eerdergenoemde camper aan de [laan] werd veroorzaakt, terwijl dit kampeermiddel inmiddels niet meer op de [laan] wordt geparkeerd. Eiser erkent dit ook door aan te geven dat een uitspraak in zoverre niet zinvol meer is. Gelet op het ontbreken van procesbelang komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden. De enkele vraag of griffierecht moet worden terugbetaald vormt onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden. In een geval als bedoeld in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, is het bepalen van een dergelijke vergoeding door de rechtbank geen verplichting en dient deze te zijn ingegeven door de handelwijze van het bestuursorgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het procesbelang aan de procedure ontvallen door een verandering van omstandigheden die tijdens het beroep heeft plaatsgevonden en waar verweerder geen invloed op had. Verweerder kon hiermee geen rekening houden ten tijde van het bestreden besluit en is ook niet op enig moment aan eiser tegemoetgekomen. Het is onder deze omstandigheden niet in overwegende mate aan het (gebrekkig of onzorgvuldig) handelen van verweerder te wijten dat eiser beroep heeft ingesteld.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.