ECLI:NL:RBDHA:2021:2985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/7702 en AWB 20/6627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op basis van gezondheidsredenen in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Burundese eiseres, die verzocht om uitstel van vertrek op grond van gezondheidsredenen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.W.M. van Erp, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris, waarin was vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek. Dit besluit was gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan indien de eiseres terugkeerde naar Burundi.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat de Staatssecretaris zich voldoende had vergewist van de medische situatie van de eiseres en dat het BMA-advies aan de vereisten voldeed. De rechtbank vond dat de eiseres niet had aangetoond dat een persoonlijk onderzoek door het BMA noodzakelijk was geweest. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de medische situatie van de eiseres zou verslechteren bij terugkeer naar Burundi.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De eiseres werd vrijgesteld van het griffierecht, omdat zij geen inkomen of vermogen had. De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel, en werd openbaar gemaakt op 16 maart 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7702 en AWB 20/6627

uitspraak van de (voorzieningen)rechter van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [1981], met de Burundese nationaliteit,eiseres/verzoekster (eiseres), V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om gezondheidsredenen, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts heeft zij op
25 augustus 2020 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.J. Nyembo Katumbwe.
Eiseres heeft op 11 februari 2021 een kopie van de brief van [A] en
[B] van 1 juli 2020 overgelegd.

Overwegingen

Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiseres een verklaring overgelegd waaruit volgt dat zij geen inkomen en vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiseres wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het onderzoek en het advies van Bureau Medische Advisering 20 augustus 2020 (het BMA-advies). Het BMA-advies heeft uitgewezen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat voor eiseres een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat, indien een behandeling uitblijft. Wel is er bij uitblijven van een medische behandeling enige terugval te verwachten in de stemmings- en angstklachten van eiseres. Ook zal zij naar verwachting slechter slapen en mogelijk nachtmerries krijgen. Een diepe terugval is echter niet te verwachten. Het is verder niet gebleken dat de baarmoederklachten bij uitblijven van medische behandeling zullen leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Nu geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, komt het BMA niet toe aan de beantwoording van de landgebonden vragen en van de vraag of de zorg in Burundi beschikbaar en toegankelijk is.
Eiser heeft betwist dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Zo is zij niet opgeroepen voor een fysieke afspraak. Volgens eiseres gaf de beschikbare medische informatie hiertoe wel aanleiding. Dit levert al een aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het onderzoek door het BMA. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder zich niet heeft vergewist van de reisvoorwaarden en de behandelmogelijkheden en medicatievoorzieningen in Burundi. Voorts heeft zij betwist dat er geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan bij het uitblijven van een behandeling. Ook heeft eiseres gewezen op de problemen en de gevaren in Burundi als gevolg van de corona- en de ebola-uitbraak. Volgens haar is Nederland daarom het meest aangewezen land voor effectieve medische hulp. Tenslotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord op haar bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De BMA-adviseur is tot een advies gekomen op basis van de schriftelijke medische informatie van de behandelaars van eiseres. De BMA-adviseur heeft kenbaar acht geslagen op alle medische aspecten van eiseres. In de regel volstaat deze werkwijze om tot een deugdelijk advies te komen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat het in haar geval voor de BMA-adviseur nodig is geweest om haar in persoon te onderzoeken. De enkele stelling dat de beschikbare medische informatie hiertoe aanleiding gaf, volstaat in dit verband niet.
Voorts het BMA geadviseerd dat er bij het uitblijven van een behandeling voor eiseres een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Eiseres heeft het tegendeel niet met medische stukken aannemelijk gemaakt. Om die reden is terecht niet geadviseerd over de mogelijke situatie van eiseres in de eerste periode na haar aankomst in Burundi en haar behandelmogelijkheden in dat land. Verweerder heeft zich hierover ook niet nader hoeven te vergewissen. De situatie in Burundi rondom corona en ebola zijn van tijdelijke aard en hebben geen betrekking op de persoonlijke medische omstandigheden van eiseres.
6. Verweerder heeft zich er afdoende van vergewist dat het BMA-advies aan de vereisten voldoet. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Verweerder heeft zich ter onderbouwing van het bestreden besluit dus op dit advies mogen baseren.
7. Op basis van de aanvraag en het bezwaarschrift heeft verweerder er redelijkerwijs niet aan hoeven twijfelen dat deze tot een andersluidend standpunt zouden leiden dan verweerder al had ingenomen in het primaire besluit. Verweerder heeft er daarom terecht van afgezien om eiseres te horen op haar bezwaar.
8. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen aanleiding meer. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op
16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.