ECLI:NL:RBDHA:2021:2984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/5707 en AWB 20/5231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende onderbouwing van financiële ondersteuning door referent

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Venezolaanse, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres is op 3 september 2019 Nederland ingereisd en heeft op 14 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke aanvraag op 6 april 2020 door de Staatssecretaris is afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar is op 3 juni 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres heeft gesteld dat zij in Venezuela materieel werd ondersteund door haar referent, die EU-burger is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de referent haar daadwerkelijk reële en noodzakelijke ondersteuning heeft verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiseres overgelegde verklaringen en bankafschriften niet voldoende objectieve en verifieerbare informatie bevatten om haar stelling te onderbouwen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5707 en AWB 20/5231
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 16 maart 2021 in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [2002], met de Venezolaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster (eiseres)
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is afkomstig uit Venezuela. Op 3 september 2019 is zij Nederland ingereisd. Zij is opgevangen door haar oom en referent [referent] (de referent). De referent is burger van de EU. Eiseres heeft op 14 oktober 2019 een aanvraag gedaan tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] .
Bij besluit van 6 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, door de referent en door A.M. van den Berg-Bario als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres kan voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komen, als zij aantoont dat zij tot dan toe in Venezuela materieel werd ondersteund door de referent. [2] Deze ondersteuning moet reëel en noodzakelijk zijn. [3] Onder “reëel” verstaat verweerder dat de referent aan eiseres ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald die voor eiseres noodzakelijk is om in Venezuela in haar basisbehoeften te kunnen voorzien. Een ondersteuning is voor verweerder “noodzakelijk” als eiseres vanwege haar economische en sociale toestand niet (volledig) in haar basisbehoeften kan voorzien.
2. Volgens verweerder heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat de referent haar in Venezuela een reële en noodzakelijke ondersteuning heeft verleend. Eiseres heeft dit standpunt betwist.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar aanvraag onvoldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft een verklaring van de referent, een eigen verklaring en bankafschriften ingebracht. Uit deze verklaringen komt naar voren dat de referent vanuit Nederland eiseres in Venezuela heeft ondersteund en op welke wijze dat is gebeurd. Terecht heeft verweerder aangevoerd dat dit slechts subjectieve verklaringen zijn. Deze verklaringen worden niet ondersteund door objectieve en verifieerbare bronnen. De bankafschriften geven onvoldoende ondersteuning aan de stelling dat de referent eiseres ten minste één jaar regelmatig geld heeft gestuurd waarmee eiseres in Venezuela in haar basisbehoefte heeft voorzien. Om die reden heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij reëel ondersteund is door de referent.
4. In een aanvraagsituatie als hier aan de orde ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat er sprake is van een situatie waarin zij voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt. Haar enkele stelling dat het voor haar praktisch onmogelijk is om bewijs te leveren voor de geldoverdracht en voor de wijze waarop dat gedaan is, leidt er niet toe dat zij in bewijsnood verkeert. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
5. Uit de rechtsoverwegingen 3 en 4 volgt dus dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een reële ondersteuning door referent. Al om die reden heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen. Een bespreking van discussie over de vraag of de gestelde ondersteuning noodzakelijk was, is daarom niet meer nodig.
6. Op basis van de aanvraag en de bezwaargronden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat hij niet tot een andersluidend standpunt zou komen. Verweerder heeft er daarom van mogen afzien om eiseres te horen op haar bezwaar.
7. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Als gevolg hiervan is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt dus afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 8.7, derde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000
3.Op grond van paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000