10.2.2Als wordt uitgegaan van de verstandelijke beperking van de dochter van eiser en de juistheid van de verklaringen van de zoon, dan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat alleen eiser de benodigde hulp en begeleiding aan zijn dochter kan bieden. Onvoldoende is gebleken dat bijvoorbeeld de echtgenote van eiser de hulptaken niet (wederom) op zich kan nemen. Met verweerder overweegt de rechtbank dat geen recente medische gegevens over de gesteldheid van de echtgenote van eiser zijn overgelegd, waaruit blijkt dat zij voornoemde hulp en begeleiding niet kan bieden.
Belangenafweging ten aanzien van de echtgenote
11. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder op goede gronden heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser dient uit te vallen.
12. Zoals het EHRM heeft overwogen in onder meer de arresten Boultif van
2 augustus 2001en Üner van 18 oktober 2006, dient bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Deze belangenafweging moet op grond van vaste rechtspraak van het EHRM worden verricht met inachtneming van de ‘guiding principles’, zoals genoemd in het Boultif-arrest.
13. De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder deze ‘guiding principles’, uitdrukkelijk bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft betrokken. Bij de belangenafweging heeft verweerder er rekenschap van gegeven niet alleen ernst van het delict te hebben meegewogen, maar ook het recht op familie- en gezinsleven van eiser. Verweerder heeft verder bij de belangen van eiser mogen betrekken dat onvoldoende is gebleken dat de echtgenote van eiser afhankelijk is van zijn zorg. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het inreisverbod mogen opleggen. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij eiser een inreisverbod van tien jaar heeft opgelegd en waarom niet is overgegaan tot verkorting van de duur daarvan. Verweerder heeft in dat verband eveneens deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt, als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015 in de zaak Z.Zh. en I.O. De rechtbank verwijst in dat kader naar hetgeen bij rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.5 is weergegeven.
15. Nu de rechtbank eerder tot het oordeel is gekomen dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser geen beschermenswaardig familie- en gezinsleven heeft met zijn dochter en de belangenafweging ten aanzien van zijn echtgenote in zijn nadeel heeft mogen laten uitvallen, treft ook hetgeen eiser hierover aanvoert bij het inreisverbod geen doel.
16. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Gelet op het primaire besluit en wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, was er geen twijfel over dat het bezwaar van eiser ongegrond was. Dat betekent dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en verweerder mocht daarom van het horen afzien.
17. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
18. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.