Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en haar dochter op [geboortedatum] . Zij zijn burgers van Oekraïne. In september 2013 zijn zij naar Nederland gekomen. Op 4 november 2014 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [naam] ’, geldig tot 4 november 2019. Aan haar dochter is een van eiseres afhankelijk verblijfsrecht verleend. Op 28 januari 2015 is eiseres met [naam] gehuwd.
Op 2 mei 2016 heeft [naam] verweerder gemeld dat de relatie met eiseres is verbroken. Op 30 november 2017 is de echtscheiding ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp).
2. Bij besluit van 5 oktober 2016 heeft verweerder de aan eiseres en haar dochter verleende verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht per 2 mei 2016 ingetrokken, omdat niet meer voldaan wordt aan de beperkingen. Daarnaast heeft verweerder bij dit besluit de aanvraag van eiseres tot wijziging van de beperking van haar reguliere verblijfsvergunning (in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’) afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van 5 oktober 2016. Dat bezwaar is door verweerder bij besluit van 20 april 2017 (kennelijk) ongegrond verklaard. Beroep tegen dat besluitis door deze rechtbank bij uitspraak van 17 augustus 2017 gegrond verklaard en het besluit van 20 april 2017 is daarbij vernietigd.
Verweerder heeft naar aanleiding van die uitspraak eiseres en haar dochter gehoord en heeft vervolgens op 28 februari 2018 opnieuw het bezwaar van eiseres beslist. Het bezwaar is daarbij opnieuw ongegrond verklaard. Het beroep tegen dat besluitis door deze rechtbank bij uitspraak van 4 maart 2019 ongegrond verklaard. Die uitspraak is in hoger beroepdoor de Afdelingop 26 september 2019 bevestigd.
3. Op 25 september 2019 en 30 oktober 2019 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij geregistreerd partner [naam] .
Bij besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat voor eiseres het mvv-vereiste geldt en dat zij niet beschikt over een geldige mvv. Verweerder heeft verder overwogen dat eiseres onvoldoende heeft aangevoerd voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Voor wat betreft het familieleven met referent heeft eiseres het voordeel van de twijfel gekregen. Eiseres wordt in het bestreden besluit evenwel verweten dat zij dat familieleven is gaan uitoefenen zonder geldige mvv. Daarnaast wordt eiseres tegengeworpen dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet, omdat vereiste belastingen door referent niet zijn afgedragen en hij een belastingschuld heeft. Tot slot heeft verweerder overwogen geen objectieve belemmering te zien om het familieleven in Oekraïne uit te oefenen.
4. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op onjuiste informatie. Volgens eiseres heeft referent in 2020 het grootste deel van zijn belastingschuld afgelost. Eiseres stelt dat referent daarvan bewijsstukken aan verweerder heeft toegezonden. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte ervan is uitgegaan dat referent niet zou voldoen aan het middelenvereiste. Voorts stelt eiseres dat het voor haar onmogelijk is om het familieleven in Oekraïne uit te oefenen. Zij heeft in dat verband toegelicht dat zij afkomstig is uit het oosten van Oekraïne en dat dit gebied in handen is van de separatisten.
Omvang geding en wettelijk kader
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangevraagd zonder dat zij beschikt over een geldige mvv.
In artikel 17 van de Vwen artikel 3.71, tweede lid van het Vbzijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. Een van die categorieën is de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRMzou zijn (artikel 3.71, tweede lid, onder l, Vb).
Voorts is in het derde lid van artikel 3.71 van het Vb bepaald dat Onze Minister het eerste lid (waarin het mvv-vereiste is neergelegd) buiten toepassing kan laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
6. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 8 EVRM, beoordeling
7. De rechtbank ziet zich in eerste instantie voor de vraag gesteld of er sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Verweerder heeft in het bestreden besluit voor wat betreft het familieleven tussen eiseres en referent het voordeel van de twijfel gegeven. Ten aanzien van dochter [naam] heeft verweerder geen familieleven met referent aangenomen, omdat verweerder niet is gebleken van hechte persoonlijke banden. Tussen eiseres en dochter [naam] wordt wel familieleven aangenomen.
Eiseres heeft daartegen in beroep niets aangevoerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er familie- en gezinsleven bestaat tussen eiseres en referent enerzijds, en eiseres en haar dochter anderzijds, maar niet tussen dochter en referent.
8. Vervolgens is het de vraag of de uitzetting van eiseres in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank dient in dit kader te beoordelenof verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij zich in deze beoordeling dient te beperken tot het familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent, omdat dat het familie- en gezinsleven zou zijn dat wordt verbroken bij uitzetting van eiseres en haar dochter naar Oekraïne.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat hij het belang van eiseres bij familieleven in Nederland afweegt tegen het belang van de Nederlandse overheid dat vreemdelingen alleen een verblijfsvergunning krijgen als zij aan de voorwaarden voldoen.
Verweerder heeft in het voordeel van eiseres gewogen dat eiseres eerder een verblijfsvergunning heeft gehad en een Nederlandse partner heeft.
Verweerder heeft de volgende feiten en omstandigheden daarentegen in het nadeel van eiseres meegewogen.
Eiseres is in Nederland opnieuw het familieleven gaan uitoefenen met referent zonder dat zij hier mocht verblijven. Verweerder laat de gevolgen van die keuze voor rekening en risico van eiseres komen.
Uit ambtelijk verkregen informatie is verweerder gebleken dat referent de loonheffingen van zijn bedrijf van december 2019 tot en met augustus 2020 niet heeft betaald en dat hij nog immer een belastingschuld heeft. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat, als de vereiste belastingen niet zijn afgedragen, het inkomen niet zelfstandig is en dat referent daarmee niet voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder heeft aangegeven dat dit economisch belang zwaar wordt gewogen. Verweerder heeft in het bestreden besluit meegewogen dat referent na de hoorzitting kopieën heeft overgelegd van betalingen aan de Belastingdienst op 2 juli 2019, 9 maart 2020, 10 augustus 2020, 21 augustus 2020 en 4 september 2020, maar dat een bewijs van betaling van de Belastingdienst niet is overgelegd.
Verweerder ziet geen objectieve belemmering voor eiseres om het familieleven in Oekraïne uit te oefenen.
Economisch belang, middelenvereiste
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres na de hoorzitting maar voorafgaand aan het bestreden besluit betalingsbewijzen heeft overgelegd, waaruit blijkt dat referent in de periode 2 juli 2019 tot en met 4 september 2020 in totaal € 16.192,00 heeft overgemaakt naar rekeningnummers van de Belastingdienst. Verweerder heeft, zo blijkt uit het bestreden besluit, wel kennis genomen van die betalingsbewijzen, maar heeft deze blijkbaar niet als bewijs van betaling geaccepteerd, omdat daarbij geen bewijs van ontvangst of verrekening van de Belastingdienst is gevoegd.
Eiseres heeft in beroep voorts kopieën van mededelingen van de Belastingdienst overgelegd, waaruit blijkt dat er verrekeningen hebben plaatsgevonden waardoor de openstaande vordering is verlaagd. Daarnaast heeft eiseres emailcorrespondentie tussen referent en de Belastingdienst overgelegd, waaruit blijkt dat er tussen hen is gecommuniceerd over verrichte betalingen en de resterende vordering. Ter zitting heeft referent een brief van de Belastingdienst getoond, waaruit volgens hem zou blijken dat er na verrekening nog een bedrag van € 3.096,= openstaat.
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat volgens zijn informatie van de Belastingdienst op 20 januari 2021 nog een bedrag van € 12.720,= aan loonheffing open staat en € 7.867,= aan vennootschapsbelasting.
11. De rechtbank stelt vast dat partijen verschillen van standpunt over de hoogte van de resterende belastingschuld, maar dat niet in geschil is dat er sprake is van een resterende belastingschuld. Het standpunt van eiseres, dat dit een relatief geringe belastingschuld betreft, en dat om die reden niet mag worden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste, wordt niet gevolgd. Indien al zou mogen worden uitgegaan van het bedrag dat volgens eiseres nog resteert, gaat het nog steeds om een aanzienlijke vordering. Dat betekent dat referent ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan het criterium voor het aannemen van zelfstandig inkomen als gesteld in artikel 3.73, eerste lid en onder b, van het Vb.
12. Eiseres heeft in beroep ook nog een salarisspecificatie van referent van december 2020 overgelegd. Verweerder heeft daarover in het verweerschrift in redelijkheid kunnen overwegen dat eiseres daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er, ondanks de resterende belastingschuld van referent, wel sprake is van voldoende duurzame middelen van bestaan.
13. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het niet voldoen aan het middelenvereiste niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft meegewogen.
Geen objectieve belemmering
14. Het standpunt van eiseres in beroep, dat het voor haar onmogelijk is om het familieleven in Oekraïne uit te oefenen, is niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft naar aanleiding van de niet onderbouwde stelling van eiseres, dat zij afkomstig is uit het oosten en dat dit gebied in handen is van de separatisten, niet ten onrechte overwogen dat er wel veilige gebieden zijn in Oekraïne waar eiseres zou kunnen verblijven, en dat dit dan ook geen belemmering is om in Oekraïne het gezinsleven uit te oefenen.
Onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule)
15. In artikel 3.71, derde lid, van het Vb, gelezen in combinatie met paragraaf B1/4.1 van de Vc, is een hardheidsclausule opgenomen. Deze hardheidsclausule biedt de staatssecretaris de mogelijkheid vreemdelingen vrij te stellen in zeer uitzonderlijke individuele gevallen.
Voorts bepaalt artikel 4:84 van de Awbdat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht vastgesteld dat eiseres in bezwaar geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de aanvraag toch zou moeten worden ingewilligd. Ook in beroep is dit niet geschied.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.