ECLI:NL:RBDHA:2021:2938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 1 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met als doel zijn familie te bezoeken. De aanvraag werd echter afgewezen op 7 augustus 2019, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 31 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 november 2020, waar eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, is het verweer van de minister besproken. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland kon onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht twijfels had over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten. Eiser had geen objectieve bewijsstukken overgelegd die zijn familierechtelijke relatie met de referent konden bevestigen, en zijn economische situatie was niet voldoende aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de visumaanvraag op basis van de Visumcode terecht was afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de visumweigering niet in strijd was met het recht op privé- en familieleven, aangezien er alternatieven bestonden voor het onderhouden van contact met zijn familie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020 middels een Skype-verbinding. Eiser is niet verschenen. Als waarnemer van zijn gemachtigde is verschenen, mr. N. Yildiz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 1 augustus 2019 heeft eiser verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel het bezoeken van familie in Nederland. De heer [referent] (hierna: referent) heeft zich als referent gesteld.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en er redelijke twijfel bestaat aan het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii, en aanhef en onder b, van de Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe, samengevat weergegeven, aan dat het doel van verblijf voldoende aannemelijk is, nu hij stelt bij zijn zuster en haar gezin in Nederland te verblijven. Deze zuster kan dit bevestigen en haar echtgenoot treedt op als referent. Verweerder heeft niet duidelijk gemotiveerd waarom dit niet aannemelijk wordt geacht. De stelling van verweerder dat de familierechtelijke relatie niet zou zijn gebleken is feitelijk onjuist, nu uit de geboorteakten wel degelijk blijkt dat het gaat om broer en zuster. Eiser stelt gestraft te worden voor zijn openheid van zaken met betrekking tot de vragen van verweerder naar overige familieleden en tevens slachtoffer te zijn van machtsmisbruik, nu door de afwijzing van de aanvraag zoals door eiser ingediend een politiek doel wordt nagestreefd, aangezien aanvragen om een visum vanuit Marokko stelselmatig worden geweigerd. Niet valt in te zien waarom het onduidelijk of vreemd zou zijn dat de ingevulde voorgenomen duur van verblijf op het formulier van garantstelling verschilt van de in beginsel aangegeven periode van 15 dagen. Op geen enkele wijze is gebleken dat eiser zou beogen om langer dan drie maanden in het Schengengebied te verblijven. Eiser stelt dat de bestreden beschikking gelet op de redenering en motivering indruist tegen het recht op privéleven en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM), nu deze beschikking het voor eiser onmogelijk maakt om zijn zus in Nederland te bezoeken. Eiser kan de stelling van verweerder dat de economische binding van eiser met Marokko niet objectief zou zijn aangetoond niet volgen, nu de verklaring aangaande de fulltimebaan van eiser als imam is opgesteld door een onafhankelijke derde en is voorzien van naam, dagtekening en handtekening. Eiser verblijft al jaren in Marokko alwaar zijn ouders en overige familieleden woonachtig zijn en heeft op die grond een sterke sociale binding met Marokko. Eiser spreekt bovendien de Nederlandse taal niet en niet is gebleken dat hij pogingen heeft gedaan om een verblijfsstatus te verkrijgen.
Voorts heeft eiser aangegeven en aangetoond dat hij beschikt over voldoende financiële middelen om zijn reis, verblijf en terugkeer te bekostigen, dit nog naast de garantstelling. De stelling van verweerder dat de stortingen niet zijn verklaard kan niet worden gevolgd, aangezien in Marokko salarissen in beginsel contant worden voldaan en eiser geld heeft moeten storten om zijn vermogen aan te tonen. Ook is niet gebleken dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder is ten slotte ten onrechte niet overgegaan tot het horen van eiser.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt. Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De rechtbank kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen (zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862).
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn referent niet middels objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond. Anders dan eiser stelt, blijkt uit de overgelegde geboorteakten van eiser en zijn zuster niet dat tussen eiser en referent sprake is van een familierechtelijke relatie. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat middels de weigeringsbeschikking aan eiser kenbaar is gemaakt dat de relatie tussen eiser en referent niet middels objectief verifieerbare bewijsstukken is aangetoond en het daarom op de weg van eiser of referent had gelegen om in de bezwaarprocedure alsnog (nadere) bewijsstukken te overleggen. De stelling van eiser ter zitting dat uit de ondertekende referentverklaring blijkt dat referent en de zuster van eiser gehuwd zijn, nu zij in het document aangeven gehuwd te zijn en dit document in het bijzijn van een bevoegd ambtenaar is ondertekend, volgt de rechtbank niet. Uit het gegeven dat de referentverklaring in het bijzijn van een bevoegd ambtenaar van de gemeente is ondertekend volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee vaststaat dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen referent en de zuster van eiser. Verweerder mag van referent verlangen dat hij middels objectief verifieerbare bewijsstukken, bijvoorbeeld met een huwelijksakte, aantoont dat hij getrouwd is met de zuster van eiser.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestaat aan het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, nu eiser een geringe sociale en economische binding met Marokko heeft. Ten aanzien van de sociale binding is van belang dat eiser relatief jong en ongehuwd is en geen kinderen heeft. Ook heeft verweerder mogen overwegen dat niet is gesteld of gebleken dat eiser zorg heeft voor familieleden dan wel dat eiser maatschappelijke verplichtingen heeft die hem zouden dwingen tijdig naar Marokko terug te keren. De enkele stelling dat eiser de Nederlandse taal niet spreekt en niet is gebleken dat hij pogingen heeft gedaan om een verblijfsstatus te verkrijgen, slaagt, naar het oordeel van de rechtbank, niet.
6.3
Ten aanzien van de economische binding is van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Marokko om zelfstandig in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Eiser stelt werkzaam te zijn als imam, echter heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen bewijsstukken heeft overgelegd waarmee hij reële arbeidsactiviteiten en de daaruit gegenereerde opbrengsten aantoont. Eiser heeft evenmin aangetoond dat hij met de gestelde werkzaamheden een structureel en substantieel inkomen genereert, dan wel dat er inkomstenbelastingen worden afgedragen. Hierbij heeft verweerder tevens kunnen betrekken dat er blijkens de overgelegde bankafschriften verschillende afdrachten en stortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van eiser, maar deze stortingen niet te herleiden zijn tot inkomsten uit de gestelde werkzaamheden en de stortingen niet in verhouding staat tot het inkomen als opgenomen in de door eiser overgelegde “Attestations”. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat in Marokko salarissen in beginsel contant worden voldaan en eiser om zijn vermogen aan te tonen, geld heeft moeten storten, niet tot een ander oordeel leidt. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de stortingen op de bankrekening van eiser niet te herleiden zijn tot de gestelde inkomsten van eiser en het aan eiser is om te onderbouwen dat hij daadwerkelijk inkomsten genereert uit zijn gestelde werkzaamheden als imam.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, in redelijkheid de visumaanvraag van eiser op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii, en aanhef en onder b, van de Visumcode mogen afwijzen. Het betoog van eiser dat sprake is van machtsmisbruik, nu visumaanvragen uit Marokko stelselmatig met een politiek doel worden afgewezen, slaagt, gelet op vorenstaande, niet.
7. Eiser heeft tevens een beroep gedaan op het recht op privéleven en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, nu het bestreden besluit het onmogelijk maakt om zijn zus in Nederland te bezoeken. De rechtbank overweegt dat een visum kort verblijf naar zijn aard niet de geëigende weg is om het uitoefenen van privéleven en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mogelijk te maken. Daarbij komt dat de onderhavige visumweigering onverlet laat dat het voor referent en de zuster van eiser in beginsel mogelijk is om eiser in Marokko te bezoeken.
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder mogen afzien van het horen in bezwaar.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.
griffier de rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.