ECLI:NL:RBDHA:2021:2934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgvuldigheidsgebrek bij intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 1 augustus 2019 door de staatssecretaris werd ingetrokken, met een inreisverbod van twee jaar. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend, omdat haar referent onjuiste gegevens had verstrekt over een gefingeerd dienstverband.

Eiseres heeft tegen het besluit van 22 januari 2020, waarin het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning ongegrond werd verklaard, beroep ingesteld. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris het bestreden besluit onzorgvuldig had voorbereid door zonder de hersteltermijn van vier weken af te wachten een beslissing op bezwaar te nemen. Dit zorgvuldigheidsgebrek leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier ingetrokken. Daarbij is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Het besluit is tevens een terugkeerbesluit.
Bij besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020 middels een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is met ingang van 16 september 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij echtgenoot [referent] ’ (hierna referent), geldig tot 16 september 2022.
1.2
Omdat uit onderzoek is gebleken dat eiseres sinds eerste verlening, te weten 16 september 2017, niet voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, heeft verweerder bij brief van 18 april 2019 een voornemen tot intrekking van haar verblijfsvergunning uitgebracht.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 16 september 2017. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat referent een gefingeerd dienstverband is aangegaan en als zodanig onjuiste gegevens heeft verstrekt aan de IND. Bij de aanvraag van de verblijfsvergunning heeft referent namelijk gegevens en bescheiden overgelegd inzake een dienstverband bij [bedrijf] in Gouda, van 1 november 2017 tot 1 november 2018 met een bruto inkomen van € 2.100,- per maand, waarmee referent aan het middelenvereiste voldeed. Uit Suwinet is echter gebleken dat referent nooit inkomen uit dit dienstverband heeft verworven. Dit betekent dat het dienstverband nimmer is aangevangen. Ook is thans gebleken dat referent sinds 1 juni 2017 een eigen onderneming drijft, met welk inkomen hij echter tijdens de mvv-procedure niet aan het middelenvereiste zou hebben voldaan. Verweerder ziet geen aanleiding om af te wijken van de beleidsregels. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) valt uit in het nadeel van eiseres.
Nu de verblijfsvergunning van eiseres wordt ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens, dient eiseres op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk te verlaten en wordt haar een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Verweerder ziet geen reden om op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 af te zien van het opleggen van het inreisverbod en het inreisverbod is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard aangezien eiseres niet binnen de gestelde termijn de gronden van bezwaar heeft ingediend en ook geen machtiging heeft toegezonden. Aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van eiseres.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroepsschrift voert eiseres het volgende aan. Eiseres stelt dat het bestreden besluit d.d. 22 januari 2020 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel niet is gaan lopen, nu verweerder de bestreden beschikking verzonden heeft aan referent welke niet als gemachtigde was aan te merken, terwijl het adres van eiseres bekend was en de hersteltermijn nog drie weken langer duurde. Hierbij is van belang dat verweerder referent bij schrijven van 13 november 2019 heeft verzocht om ondertekening door eiseres of het overleggen van een machtiging. Vervolgens heeft verweerder bij schrijven van 15 januari 2020 eiseres een termijn van vier weken geboden om de machtiging ten behoeve van referent te overleggen, dan wel zelf bezwaar aan te tekenen. De gemachtigde van eiseres heeft zich nipt na afloop van de hersteltermijn op 14 februari 2020 geïntroduceerd en ontving desgevraagd niet de bestreden beschikking. Pas bij schrijven van 17 februari 2020 deelde verweerder mede dat er reeds was beschikt en eiseres heeft de beschikking pas ontvangen via het dossier van de rechtbank. Voorts stelt eiseres dat zij tijdig, voor bekendmaking van de beschikking op bezwaar, verweerder heeft verzocht om een kopie van het dossier en een termijn voor het aanvullen van de gronden in bezwaar. Verweerder heeft dat geweigerd onder verwijzing naar een niet bekend gemaakte beschikking. Verweerder heeft in redelijkheid niet kunnen oordelen op grond van de inhoud van het bezwaarschrift dat van horen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kon worden afgezien, omdat het bezwaar nog niet door eiseres of door een gemachtigde was aangevuld met gronden van bezwaar. De beschikking is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en komt in aanmerking voor vernietiging.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank constateert dat verweerder eiseres bij brief van 15 januari 2020 de mogelijkheid heeft gegeven haar bezwaarschrift aan te vullen met onder meer de gronden van bezwaar. Hierbij heeft verweerder eiseres verzocht de ontbrekende informatie en/of stukken binnen de hersteltermijn van vier weken (gerekend vanaf de datum van de brief) naar verweerder te sturen. Verweerder heeft vervolgens op 22 januari 2020 – een week na het toezenden van de brief met het verzoek tot aanvulling van het bezwaarschrift – het bestreden besluit genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een zorgvuldigheidsgebrek, nu verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door zonder de hersteltermijn van vier weken af te wachten een beslissing op bezwaar te nemen. De stelling van verweerder dat eiseres achteraf gezien niet binnen de hersteltermijn nieuwe bezwaargronden heeft aangevoerd, hoewel verweerder hiertoe op drie verschillende momenten de gelegenheid heeft geboden, doet aan het voorgaande niet af. Nu verweerder reeds het besluit op bezwaar had genomen, bestond er immers rechtens geen mogelijkheid voor eiseres de gronden van bezwaar alsnog in te dienen. Het bestreden besluit komt gelet hierop voor vernietiging in aanmerking op grond van artikel 3:2 van de Awb.
6. De rechtbank verklaart het beroep vanwege het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Eiseres is vrijgesteld van de verplichting griffierecht te betalen, dus dat hoeft door verweerder niet te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.
griffier de rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.