In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 1 augustus 2019 door de staatssecretaris werd ingetrokken, met een inreisverbod van twee jaar. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend, omdat haar referent onjuiste gegevens had verstrekt over een gefingeerd dienstverband.
Eiseres heeft tegen het besluit van 22 januari 2020, waarin het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning ongegrond werd verklaard, beroep ingesteld. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris het bestreden besluit onzorgvuldig had voorbereid door zonder de hersteltermijn van vier weken af te wachten een beslissing op bezwaar te nemen. Dit zorgvuldigheidsgebrek leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.