ECLI:NL:RBDHA:2021:2921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezondheidssituatie en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had op 10 augustus 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 24 mei 2019 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 14 januari 2020 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet op basis van zijn gezondheidssituatie kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies te vragen, omdat eiser niet de benodigde bewijsmiddelen had overgelegd. Eiser had weliswaar enkele medische stukken ingediend, maar deze waren niet compleet en voldeden niet aan de eisen die door verweerder waren gesteld. De rechtbank concludeerde dat het aan eiser was om de benodigde documenten te verstrekken en dat hij niet had aangetoond dat het onredelijk was om deze informatie te eisen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.E. Eind),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 middels een Skypeverbinding. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1968 en heeft de Ghanese nationaliteit. Op 10 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden (‘medische behandeling’) ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet de gevraagde bewijsmiddelen heeft overgelegd, waardoor geen advies kan worden gevraagd bij het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) en niet vastgesteld kan worden of eisers gezondheidssituatie zodanig is dat daarin aanleiding bestaat om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste. Verweerder heeft afgezien van het horen op bezwaar.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit, omdat hij wel degelijk de benodigde bewijsmiddelen heeft overgelegd. Eiser wordt onredelijk zwaar belast indien hij nogmaals hiertoe verplicht wordt omdat het BMA de termijn waarbinnen de overgelegde gegevens kunnen worden gebruikt laat verstrijken. Gelet hierop lag het op de weg van verweerder of het BMA zelf om de informatie van de behandelende artsen op te vragen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder het BMA ten onrechte niet om advies heeft gevraagd.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge het beleid van verweerder als neergelegd in paragraaf B8/9.1.6 en paragraaf A3/7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), verweerder het BMA in ieder geval niet verzoekt om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser bij brief van 7 september 2018 en 12 november 2019 in de gelegenheid heeft gesteld om de nog ontbrekende vereiste medische stukken alsnog te overleggen. Daarbij heeft verweerder expliciet aangegeven welke medische stukken vereist zijn en is eiser na verzoek hiertoe tevens eenmalig uitstel verleend om alsnog de vereiste medische stukken te overleggen.
De rechtbank constateert dat eiser op 29 november 2019 nadere medische stukken heeft overgelegd, maar verschillende van de gevraagde stukken nog steeds ontbreken. Eiser heeft van de artsen [A] , [B] en [C] geen formulier “Bijlage Bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling” overgelegd. Ook heeft eiser geen medische gegevens van voornoemde artsen overgelegd, behalve gedateerde medische gegevens, d.d. 9 juli 2018, afkomstig van arts [A] . Verweerder heeft zich, gelet hierop, op het standpunt kunnen stellen dat het niet mogelijk was het BMA om advies te vragen.
6.2
Het betoog van eiser dat de artsen [A] , [B] , [D] en [E] werkzaam zijn op dezelfde afdeling bij het HCM Westeinde en de overgelegde “Bijlage Bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling” van arts [E] derhalve volstaat, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in zijn verweerschrift kunnen overwegen dat het aan eiser is om inzichtelijk te maken wie zijn behandelaars zijn en dat het gegeven dat de behandelaars van eiser op dezelfde afdeling zouden werken, niet afdoet aan het vereiste dat door hen gegevens worden verstrekt. Gelet hierop kan eisers betoog dat door arts [C] wel degelijk een “Bijlage Bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling” is overgelegd nu [F] deel uitmaakt van de praktijk van arts [C] , evenmin slagen. Het betoog van eiser dat het onredelijk is van hem te verlangen nogmaals gegevens aan te leveren wanneer het BMA de termijn gedurende welke de overgelegde gegevens kunnen worden gebruik laat verstrijken en het BMA derhalve zelf informatie van de behandelende artsen had moeten opvragen, slaagt niet. Verweerder heeft in redelijkheid in zijn verweerschrift kunnen stellen dat het voor rekening en risico van eiser komt wanneer hij zijn aanvraag niet deugdelijk met bewijsstukken onderbouwd en derhalve de overgelegde bewijsmiddelen ten behoeve van de beslissing op bezwaar nogmaals moet overleggen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het conform het geldende beleid aan eiser is om de benodigde bewijsmiddelen te verstrekken en niet is gebleken van omstandigheden die maken dat het onredelijk is dit van eiser te verlangen.
Het betoog van eiser ter zitting dat uit het BMA protocol 2016 volgt dat het BMA dient aan te geven of de stukken voldoende zijn en verweerder ten onrechte zelf de stukken heeft beoordeeld, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 6.1 volgt uit het beleid als neergelegd in paragraaf B8/9.1.6 en paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 dat het BMA in ieder geval niet om advies wordt verzocht als eiser incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
7. De in beroep overgelegde brief van 15 oktober 2020 betreffende een “Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling” van zijn oogarts [D] waaruit blijkt dat de behandeling van eiser niet wordt afgerond maar moet worden vervolgd hoeft, nog afgezien van het feit dat het te laat is overgelegd, verweerder niet tot een ander oordeel nopen.
8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet op grond van zijn gezondheidssituatie wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste en niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.