ECLI:NL:RBDHA:2021:2914
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 2 oktober 2019, en het bezwaar daartegen werd op 16 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting, die via een Skype-beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gebeurd. Eiser heeft onvoldoende bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij substantiële zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen verricht. De rechtbank verwijst naar het arrest Chavez-Vilchez, waarin wordt gesteld dat EU-burgers het recht op verblijf niet mag worden ontzegd als dit zou leiden tot het vertrek van hun minderjarige kinderen uit de EU. De rechtbank concludeert dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn kinderen dat het weigeren van het verblijfsdocument hen zou dwingen de EU te verlaten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.