ECLI:NL:RBDHA:2021:2914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 2 oktober 2019, en het bezwaar daartegen werd op 16 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting, die via een Skype-beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gebeurd. Eiser heeft onvoldoende bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij substantiële zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen verricht. De rechtbank verwijst naar het arrest Chavez-Vilchez, waarin wordt gesteld dat EU-burgers het recht op verblijf niet mag worden ontzegd als dit zou leiden tot het vertrek van hun minderjarige kinderen uit de EU. De rechtbank concludeert dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn kinderen dat het weigeren van het verblijfsdocument hen zou dwingen de EU te verlaten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/548 en AWB 20/549

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 6 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Het is tevens een terugkeerbesluit.
Bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 20/548). Tevens is verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 20/549).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van het beroep en het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 middels een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 6 januari 2021 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1983 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op
19 februari 2019 de aanvraag ingediend. Hij wenst verblijf bij zijn kinderen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (hierna: referenten), geboren respectievelijk [geboortedag 2] 2014, [geboortedag 3] 2017 en [geboortedag 4] 2018 met de Nederlandse nationaliteit. Eiser is getrouwd met [A] . Zij heeft ook de Nederlandse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen verricht en dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in Chavez en paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000.
3. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Werkingsverdrag van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburger zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen, omdat onvoldoende is aangetoond dat eiser substantiële zorgtaken verricht voor de kinderen en er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als aan eiser het verblijfsdocument geweigerd wordt. De overgelegde bewijsstukken heeft verweerder hiertoe onvoldoende mogen achten. De overgelegde foto’s behoeven een nadere toelichting, het overgelegde weekschema is onvoldoende objectief en de overgelegde verklaringen zijn heel summier. Gelet hierop komt eiser geen geslaagd beroep toe op schending van de hoorplicht. Daarbij is meegewogen dat verweerder in de procedure voldoende duidelijk heeft aangegeven welke stukken benodigd zijn.
5. Ter zitting hebben partijen besproken dat voor een geslaagde aanvraag om een EU verblijfsdocument meer bewijsstukken nodig zijn, bijvoorbeeld een verklaring van een bezoek aan de tandarts of een bezoek aan het consultatiebureau, en nadere toelichtingen bij foto’s en visa.
6. Nu het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding tot het toewijzen van een verzoek om een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.