ECLI:NL:RBDHA:2021:2912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op goede gronden is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er een bijzondere afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank oordeelde dat de kinderen, die inmiddels 17, 19 en 20 jaar oud zijn, in staat zijn om voor zichzelf te zorgen en dat er geen reden is om aan te nemen dat zij gedwongen zouden worden om naar Pakistan te verhuizen als gevolg van de afwijzing van de aanvraag van eiseres.

Daarnaast werd ter zitting besproken dat de gezondheidssituatie van de echtgenoot van eiseres, die hulpbehoevend is, niet voldoende onderbouwd was om een verblijfsrecht te rechtvaardigen. De rechtbank heeft eiseres erop gewezen dat zij een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning kan indienen op basis van artikel 8 van het EVRM, indien zij kan aantonen dat er een afhankelijkheid met haar echtgenoot bestaat. De gemachtigde van de Staatssecretaris heeft aangeboden om eiseres te begeleiden in deze aanvraagprocedure.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3192
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.W. baron de Vos Van Steenwijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 middels een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder waren aanwezig haar gezin en een vriendin van de familie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 6 januari 2021 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1962 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op 18 april 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiseres wil in Nederland verblijven bij haar drie kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben. Het gaat om [kind 1] , geboren op [geboortedag 2] 2000, [kind 2] , geboren op [geboortedag 3] 2001, en [kind 3] , geboren op [geboortedag 4] 2003 (hierna: referenten). Eiseres verblijft in Nederland sinds 2015.
2. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Werkingsverdrag van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburger zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat er ten aanzien van de meerderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] sprake is van een bijzondere afhankelijkheid, dan wel dat eiseres ten behoeve van de minderjarige [kind 3] zorg- en opvoedingstaken verricht. De kinderen zijn inmiddels 17, 19 en 20 jaar oud zijn en niet gebleken is dat zij zichzelf niet kunnen redden en dat zij bij de weigering eiseres een verblijfsrecht toe te kennen zouden zijn genoodzaakt haar te volgen naar Pakistan en daarmee gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten. Gelet hierop kan een beroep op schending van de hoorplicht verder niet slagen.
4. Zoals uit de beroepsgronden volgt en ook ter zitting is aangevoerd gaat het ook niet zozeer om de situatie met de drie kinderen maar om de gezondheidssituatie van de echtgenoot van eiseres, [A] , de vader van de kinderen, met wie zij in 1998 is gehuwd. Eiseres betoogt dat haar echtgenoot hulpbehoevend is en dat zij nodig is om het gezin draaiende te houden.
5. Ter zitting is met partijen besproken dat het aan eiseres is om een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), indien zij afhankelijkheid met haar echtgenoot stelt. Zij dient dit dan nader te onderbouwen. De gemachtigde van verweerder is bereid eiseres naar de deze aanvraagprocedure te geleiden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.