ECLI:NL:RBDHA:2021:2912
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op goede gronden is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er een bijzondere afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank oordeelde dat de kinderen, die inmiddels 17, 19 en 20 jaar oud zijn, in staat zijn om voor zichzelf te zorgen en dat er geen reden is om aan te nemen dat zij gedwongen zouden worden om naar Pakistan te verhuizen als gevolg van de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
Daarnaast werd ter zitting besproken dat de gezondheidssituatie van de echtgenoot van eiseres, die hulpbehoevend is, niet voldoende onderbouwd was om een verblijfsrecht te rechtvaardigen. De rechtbank heeft eiseres erop gewezen dat zij een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning kan indienen op basis van artikel 8 van het EVRM, indien zij kan aantonen dat er een afhankelijkheid met haar echtgenoot bestaat. De gemachtigde van de Staatssecretaris heeft aangeboden om eiseres te begeleiden in deze aanvraagprocedure.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.