ECLI:NL:RBDHA:2021:2909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 10114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning afhankelijk van verblijfsrecht partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren op [geboortedag] 1974 en van Chinese nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [A]'. Deze vergunning werd op 3 juli 2019 ingetrokken, omdat het verblijfsrecht van eiser afhankelijk was van het verblijfsrecht van zijn partner, [A]. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn verblijfsvergunning nog afhankelijk was van de uitkomst van de beroepsprocedure van [A] betreffende de 'Europese blauwe kaart'.

De rechtbank heeft de zaak gezamenlijk behandeld met de beroepsprocedure van [A] (zaaknummer AWB 19/10112). Tijdens de zitting op 9 oktober 2020, die via Skype plaatsvond, zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en later besloten om zonder nadere zitting uitspraak te doen, aangezien [A] geen behoefte had aan een nadere zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser gegrond is, omdat de verblijfsvergunning van eiser afhankelijk is van de verblijfsvergunning van [A]. Aangezien het beroep van [A] gegrond is verklaard, is er geen grond om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is de Staatssecretaris opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 801,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Abdi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ ingetrokken.
Bij besluit van 4 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak van [A] (de partner van eiser, hierna [A] ) met zaaknummer AWB 19/10112, plaatsgevonden op 9 oktober 2020 middels een Skype-beeldverbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [A] was aanwezig. Als tolk is verschenen
L. van Gammeren. Ook is verschenen [expert] , financieel expert. De rechtbank heeft ter zitting aanleiding gezien om het onderzoek te schorsen.
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft [A] bankafschriften overgelegd.
Bij brief van 22 oktober 2020 heeft verweerder een schriftelijke reactie gegeven.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft [A] een nadere reactie gegeven op de schriftelijke reactie van verweerder en daarbij aanvullende stukken overgelegd.
Op 30 oktober 2020 heeft de rechtbank het voornemen aan partijen kenbaar gemaakt zonder nadere zitting uitspraak te zullen gaan doen tenzij partijen aangeven nog behoefte te hebben aan een zitting.
[A] heeft bij brief van 5 november 2020 te kennen gegeven dat zij geen nadere zitting nodig acht. Verweerder heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 november 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Chinese nationaliteit. Aan eiser is met ingang van 15 augustus 2015 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ verleend. De verblijfsvergunning van eiser is door verweerder bij besluit van 3 juli 2019 met terugwerkende kracht met ingang van 18 maart 2019 ingetrokken.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser in het primaire besluit met ingang van 18 maart 2019 ingetrokken en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het verblijfsrecht van eiser afhankelijk is van het verblijfsrecht van [A] , wat maakt dat bij intrekking van de verblijfsvergunning van [A] ook de grond voor het verblijfsrecht van eiser vervalt. Nu de verblijfsvergunning van [A] bij besluit van 3 juli 2019 met ingang van 18 maart 2019 is ingetrokken, voldoet eiser niet langer aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan hem is verleend.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert in de beroepsgronden aan dat de verblijfsvergunning van eiser nog afhankelijk is van de uitkomst in de beroepsprocedure van [A] betreffende de ‘Europese blauwe kaart’. Eiser is steeds in het bezit geweest van een afhankelijke verblijfsvergunning bij zijn echtgenote en indien de rechtbank het beroep betreffende de ‘Europese blauwe kaart-vergunning’ van [A] gegrond verklaard, leidt dit automatisch tot het gevolg dat eiser zijn afhankelijke verblijfsvergunning kan behouden. Eiser verzoekt de rechtbank om onderhavige beroepsprocedure tegelijk met de beroepsprocedure van [A] te behandelen en pas uitspraak te doen wanneer uitspraak is gedaan in die beroepsprocedure.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser in onderhavige zaak gezamenlijk met de beroepsprocedure van [A] (AWB 19/10112) op zitting is behandeld. Nu in voornoemde beroepsprocedure bij uitspraak van heden het beroep van [A] gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, het primaire besluit is herroepen en is bepaald dat verweerder aan [A] binnen vier weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ verleent, volgt hieruit dat onderhavig beroep van eiser eveneens gegrond verklaard dient te worden. Immers, nu de verblijfsvergunning van eiser afhankelijk is van de verblijfsvergunning van [A] en aan haar een verblijfsvergunning voor het doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ dient te worden verstrekt, voldoet eiser nog steeds aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan hem is verleend en bestaat er geen grond om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken.
7. Het beroep is gegrond. Uit de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van heden in de zaak AWB 19/10112 volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat eiser met ingang van 18 maart 2019 niet meer voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan hem was verleend. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. Omdat het beroep gegrond is draagt de rechtbank verweerder op aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). De helft van het bedrag (€ 801,-) zal in deze zaak worden toegekend, de andere helft in de procedure van de partner van eiser. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de onderhavige zaak als samenhangend moet worden beschouwd met de zaak met procedurenummer AWB 19/10112, aangezien de zaken gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener (nagenoeg) identiek waren.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 801,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.