ECLI:NL:RBDHA:2021:2906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 10112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning naar Europese blauwe kaart en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Chinese nationaliteit houder, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiseres niet had aangetoond dat de continuïteit en solvabiliteit van haar werkgever, [BV] B.V., voldoende was gewaarborgd. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning als kennismigrant, maar deze was ingetrokken. Eiseres voerde aan dat de afwijzing onterecht was, omdat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van eiseres en dat de financiële situatie van [BV] B.V. geen zelfstandige afwijzingsgrond kon zijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag niet zonder nadere motivering kon afwijzen en dat eiseres voldoende had aangetoond dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de Europese blauwe kaart. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen aan eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Abdi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bewaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, eruit bestaande dat het eiseres wordt toegestaan om hangende de bezwaarprocedure arbeid te verrichten. Dit verzoek is bij uitspraak van deze rechtbank van 18 juni 2019 (AWB 19/901) toegewezen.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak Zeng (de partner van eiseres) met zaaknummer AWB 19/10114, plaatsgevonden op 9 oktober 2020 middels een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is diens gemachtigde verschenen. Als tolk is verschenen L. van Gammeren. Ook is verschenen V.J. van Wijgerden, financieel expert. De rechtbank heeft ter zitting aanleiding gezien om het onderzoek te schorsen, om eiseres in de gelegenheid te stellen bankafschriften te overleggen waaruit de uitbetaling van haar loon blijkt.
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft eiseres bankafschriften overgelegd.
Bij brief van 22 oktober 2020 heeft verweerder een schriftelijke reactie gegeven.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft eiseres een nadere reactie gegeven op de schriftelijke reactie van verweerder en daarbij aanvullende stukken overgelegd.
Op 30 oktober 2020 heeft de rechtbank het voornemen aan partijen kenbaar gemaakt zonder nadere zitting uitspraak te zullen gaan doen tenzij partijen aangeven nog behoefte te hebben aan een zitting.
Eiseres heeft bij brief van 5 november 2020 te kennen gegeven dat zij geen nadere zitting nodig acht. Verweerder heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 november 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Chinese nationaliteit. Aan eiseres is met ingang van 15 augustus 2015 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant bij [BV] B.V.’ verleend. Op 2 november 2018 heeft eiseres een aanvraag tot wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ ingediend (de onderhavige aanvraag). Op 14 december 2018 is het erkend referentschap van [BV] B.V. ingetrokken, omdat de solvabiliteit onvoldoende is gewaarborgd. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel ingediend. Op 3 juli 2019 is de verblijfsvergunning van eiseres met het doel ‘arbeid als kennismigrant’ ingetrokken. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 4 december 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres tot wijziging van het doel van de verblijfsvergunning afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van oneigenlijk gebruik van de regeling Europese blauwe kaart. Eiseres heeft niet aangetoond dat de continuïteit en solvabiliteit van [BV] B.V. voldoende zijn gewaarborgd om het salaris van eiseres te betalen. Verweerder baseert zich daarbij op het besluit van 14 december 2018, waarin is geconcludeerd dat [BV] B.V. niet solvabel is. Dit besluit is onderbouwd met een advies van de minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) van 1 juni 2018 en na contra-expertise van eiseres nogmaals bevestigd in een aanvullend advies van de minister van EZK van 4 december 2018. Volgens verweerder is niet gebleken dat de situatie van [BV] B.V. sindsdien is gewijzigd en het bedrijf inmiddels wel solvabel is. De bewijsstukken van 25 februari 2019 zijn volgens verweerder onvoldoende voor een andere conclusie. De overgelegde stukken zijn niet opgemaakt door een erkend accountant en de overgelegde facturen en bankafschriften bevatten onvoldoende informatie voor een goede beoordeling. Ook zijn de overgelegde bankafschriften en facturen, evenals de op 8 augustus 2019 overgelegde bankafschriften en facturen, op geen enkele wijze met objectieve gegevens onderbouwd en komen de gestorte bedragen op de bankafschriften niet overeen met de overgelegde facturen. Niet duidelijk is op grond van welke bedrijfsvoering de bedragen op de bankafschriften zijn te herleiden. De overgelegde mailberichten zijn te summier en geven niet het beeld dat [BV] B.V. de door eiseres gestelde rol speelt. Verder is de stelling van eiseres over nieuwe bedrijfsontwikkelingen niet met objectieve gegevens onderbouwd. Uit de op 1 maart 2018 overgelegde jaarrekening blijkt wel dat winst is gemaakt, maar deze winst is te weinig om het brutosalaris van € 5.160,- per maand te betalen. Uit de beoordeling van de overgelegde stukken blijkt enkel dat de door het moederbedrijf, [bedrijf] . Inc., geboekte omzet via [BV] B.V. wordt gefactureerd. Hiermee geeft eiseres aan dat [BV] B.V. zelf geen activiteiten verricht en uitsluitend op basis van fiscale uitnutting in Nederland aanwezig is. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiseres met haar arbeidsovereenkomst met [BV] B.V. een bruto inkomen dat fors hoger is dan het inkomen van een kennismigrant zal gaan verwerven. Hierbij heeft verweerder betrokken dat het looncriterium voor een Europese blauwe kaarthouder fors hoger ligt dan het looncriterium voor een kennismigrant.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres. Hoewel eiseres in de bezwaarprocedure op eigen initiatief een groot aantal (objectief verifieerbare) stukken heeft overgelegd met betrekking tot zowel de feitelijke werkzaamheden van eiseres als de financiële situatie van [BV] , stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er nog veel onduidelijkheden zijn en er geen btw-aangiftes zijn overgelegd. Een hoorzitting had dan ook in de rede gelegen, temeer nu er tussen het primaire besluit en het bestreden besluit een relevante wijziging heeft plaatsgevonden. De verkoopfacturen worden niet langer door het moederbedrijf [bedrijf] . Inc. rechtstreeks aan klanten verstuurd, maar er wordt nu direct aan [BV] B.V. gefactureerd. Daarnaast heeft verweerder niet veel begrepen van de overgelegde stukken aangezien verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat de winst van € 33.199,- in het jaar 2018 onvoldoende zou zijn om het bruto maandsalaris van € 5.160,- van eiseres uit te betalen, terwijl de personeelskosten reeds in mindering zijn gebracht op de winst.
Verweerder miskent dat artikel 3.30b, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) imperatief geredigeerd is en daarmee dwingt tot verlening van de blauwe kaart indien door de vreemdeling aan alle voorwaarden wordt voldaan. Uit dit artikel en Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (hierna: de Richtlijn) is niet te herleiden dat de financiële situatie met betrekking tot de continuïteit en solvabiliteit van [BV] een zelfstandige afwijzingsgrond vormt. Bovendien zijn de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de intrekking van het erkend referentschap van [BV] B.V in de afgelopen twee jaar gewijzigd. Voor zover verweerder de omstandigheden waaronder de erkenning als referent werd ingetrokken laat meewegen bij de vaststelling of aan eiseres daadwerkelijk een reëel aanbod van een hooggekwalificeerde baan werd gedaan, in de zin van artikel 2, onder b, van de Richtlijn, is eiseres van mening dat er geen aanleiding is om op grond van de financiële situatie van [BV] BV het arbeidsaanbod aan eiseres niet als een reëel arbeidsaanbod aan te merken. Gelet op de werkzaamheden van eiseres als directeur en enige werknemer bij [BV] is het toegekende salaris in het arbeidscontract van € 5.300,- niet ongebruikelijk hoog en het bedrijf kan de personeelskosten dragen. Verweerder heeft ten onrechte miskend dat sinds het aangaan van het arbeidscontract op
2 november 2018 wel degelijk uitvoering is gegeven aan het arbeidscontract en het bruto inkomen maandelijks aan eiseres is uitbetaald, wat tevens met stukken is onderbouwd. Dit alles blijkt tevens uit de in beroep overgelegde rapportage van V.J. van Wijgerden aangaande de financiële situatie vanaf het jaar 2018. Het besluit is, gelet op het voorgaande, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 3.30b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de Europese blauwe kaart verleend aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 1i van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, die beschikt over een geldige arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan in de zin van artikel 2, onder b, van Richtlijn 2009/50/EG voor de duur van ten minste een jaar met een werkgever in Nederland, waarmee een bruto inkomen wordt verworven dat ten minste gelijk is aan het loon, bedoeld in artikel 1i van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.
Ingevolge artikel 3.30b, derde lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de werkgever niet krachtens artikel 2c van de Wet als referent is erkend of ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Wet heeft afgelegd, indien:
a. wordt voldaan aan de voorwaarden voor de afgifte van de Europese blauwe kaart, zoals gesteld in Richtlijn 2009/50/EG, in welk geval Onze Minister de werkgever als referent aanwijst;
b. (…).
5.2
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Richtlijn wordt in deze richtlijn onder een ‘hooggekwalificeerde baan’ een baan verstaan van iemand die:
- in de betrokken lidstaat, als werknemer bescherming geniet uit hoofde van de nationale arbeidswetgeving en/of van de nationale praktijk, ongeacht de juridische verhouding, voor het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid, die voor of onder leiding van iemand anders wordt verricht,
- tegen betaling werkt, en
- beschikt over de benodigde adequate en bijzondere vaardigheden, die blijken uit hogere beroepskwalificaties;
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn, voor zover hier van belang, moeten onderdanen van derde landen die onder de bij deze richtlijn gestelde voorwaarden een Europese blauwe kaart aanvragen: (a) een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste een jaar in de betrokken lidstaat overleggen.
Ingevolge het derde lid geldt, behalve de in lid 1 gestelde voorwaarden, ook dat het brutojaarsalaris dat het resultaat is van het in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan genoemde maand- of jaarsalaris niet lager mag zijn dan een voor dit doel door de lidstaten vastgestelde en bekendgemaakte relevante salarisdrempel die ten minste anderhalf maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedraagt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn wijzen de lidstaten een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af indien de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden
die zijn geformuleerd in artikel 5 of indien de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of veranderd zijn.
6. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning terecht heeft afgewezen. Meer concreet ligt daarbij de vraag voor of verweerder bij de beoordeling of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor een Europese blauwe kaart in redelijkheid de continuïteit en solvabiliteit (of financiële situatie) van [BV] B.V. heeft betrokken.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat [BV] ten tijde van de onderhavige besluitvorming niet meer als erkend referent kwalificeerde. Ingevolge artikel 3.30b, eerste en derde lid, van het Vb 2000 verleent verweerder aan een vreemdeling van wie de werkgever niet als referent is erkend de Europese blauwe kaart, wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden voor afgifte van deze kaart als gesteld in de Richtlijn. Uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn volgt dat de vreemdeling bij de aanvraag van de Europese blauwe kaart een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste een jaar, dient te overleggen en dat het brutojaarsalaris dat daaruit voortvloeit aan het vereiste van artikel 5, derde lid, dient te voldoen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de stelling van eiseres dat de mate waarin de continuïteit en solvabiliteit van haar werkgever al dan niet gewaarborgd zou zijn, geen zelfstandige en een tot artikel 3.30b, eerste en derde lid van het Vb 2000 en de Richtlijn te herleiden afwijzingsgrond vormt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit echter niet dat verweerder de financiële situatie van [BV] B.V. en de RVO-adviezen uit 2018 niet heeft mogen betrekken bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financiële situatie van [BV] B.V. van belang is om te beoordelen of er, met het oog op de definitie in artikel 2, aanhef en onder b, van de Richtlijn, sprake is van een ‘hooggekwalificeerde baan’ in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn. Uit deze definitie volgt dat om te spreken van een ‘hooggekwalificeerde baan’ de vreemdeling ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ dient te verrichten waaruit een bepaald bruto inkomen wordt verworven.
6.2
De rechtbank constateert dat verweerder in zijn verweerschrift van 1 oktober 2020 het bestreden besluit nader heeft geduid en daarbij heeft verduidelijkt dat het besluit van verweerder feitelijk neerkomt op de conclusie dat er geen reële en daadwerkelijke arbeid in de zin van de Richtlijn wordt verricht door eiseres. Verweerder heeft gelet op voornoemde voorwaarde geconcludeerd dat de overgelegde stukken niet aantonen welke bedrijfsvoering er plaatsvindt en dat het niet aannemelijk is dat eiseres het loon als bedoeld in artikel 3.30b, lid 1, onder a, van het Vb 2000 zal verwerven. Deze nadere duiding leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan de motivering van het bestreden besluit de (gehandhaafde) afwijzing reeds dragen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit, voldoet aan de vereisten van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, en derde lid, van de Richtlijn. Daartoe is het volgende van belang.
7.1
Ingevolge het beleid van verweerder als opgenomen in paragraaf B6/4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) kan een arbeidsovereenkomst dienen als bewijsstuk in het kader van het looncriterium naar de Richtlijn. De rechtbank constateert dat eiseres per 1 februari 2019 beschikt over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [BV] B.V. en dat zij op basis van die overeenkomst een bruto inkomen verwerft van € 5.300,- per maand (exclusief vakantiegeld). Niet in geschil is dat dit inkomen voldoet aan de voorwaarden in het Vb 2000, het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en de Richtlijn. De rechtbank volgt de overweging van verweerder dat het gelet op de financiële situatie van [BV] B.V. niet aannemelijk is dat eiseres met haar arbeidsovereenkomst met [BV] BV een bruto inkomen gaat verwerven dat aanzienlijk hoger ligt dan het bruto inkomen van een kennismigrant, niet. Uit de bij brief van 13 oktober 2020 overgelegde bankafschriften over de periode van november 2018 tot september 2020 blijkt immers dat eiseres al sinds november 2018 uit haar arbeidsovereenkomst met [BV] BV loon ontvangt. De stelling van verweerder dat uit de overgelegde bankafschriften niet de hoogte van het bruto maandsalaris blijkt, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft in haar reactie van 29 oktober 2020 in redelijkheid kunnen betogen dat het een feit van algemene bekendheid is dat werknemers in Nederland hun nettosalaris op de bankrekening gestort krijgen. Dit betoog wordt tevens ondersteund door de bij deze reactie ter aanvulling overgelegde salarisstroken, waaruit het voorgaande blijkt.
7.2
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat niet is gebleken welke bedrijfsvoering er plaatsvindt en er derhalve niet is gebleken dat eiseres reële en daadwerkelijke arbeid verricht ten behoeve van [BV] B.V. om haar loon te verdienen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 6.1 acht de rechtbank in het kader van de beoordeling van onderhavige aanvraag niet bepalend in hoeverre de continuïteit en solvabiliteit van [BV] B.V. is gewaarborgd en met stukken is aangetoond. Evenwel heeft verweerder voor de vaststelling of eiseres reële en daadwerkelijke arbeid ten behoeve van [BV] B.V. verricht, van belang kunnen achten dat sprake moet zijn van een bedrijfsvoering. Eiseres heeft middels de overgelegde stukken en de in beroep overgelegde rapportage van V.J. van Wijgerden van GVN International Tax Services naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat [BV] B.V. als Europese dochteronderneming van de Chinese moedermaatschappij [bedrijf] . Inc. een bedrijfsvoering heeft die eruit bestaat dat zij industriële (metaal)producten die in China worden gemaakt, aan Europese klanten verkoopt. Eiseres heeft gesteld als enige werknemer van [BV] B.V. verantwoordelijk te zijn voor de zakelijke contacten met de bestaande Europese afnemers van Qingdao, bijvoorbeeld omtrent logistieke kwesties, orders, vragen over mogelijkheden in China, etc. Daarnaast heeft zij gesteld nieuwe potentiële klanten en handelsbeurzen te bezoeken en te rapporteren aan het bestuur in China over marktontwikkelingen waarvan zij kennis neemt omdat zij in Nederland aanwezig is. Verweerder heeft deze gestelde werkzaamheden niet concreet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze stellingen van eiseres te twijfelen. Voorts is gesteld en onderbouwd dat [BV] B.V. – in tegenstelling tot de situatie in het verleden – inmiddels zelf verkoopfacturen stuurt aan en betaling ontvangt van (in ieder geval) één belangrijke Europese klant, waarbij Indigo een percentage mag behouden op de door haar tot stand gebrachte verkopen. De bedoeling is, zo is gesteld en onderbouwd door middel van een verklaring van de moedermaatschappij, dat deze wijze van factureren in de toekomst zal worden uitgebreid, hetgeen zal resulteren in een hogere winst voor Indigo. Door V.J. van Wijgerden is vastgesteld dat in 2018 en 2019 meer dan genoeg inkomen is gegenereerd om het maandelijkse salaris van eiseres te kunnen betalen. In het verweerschrift is overigens door verweerder erkend dat ten onrechte is aangenomen dat de loonkosten van eiseres uit de winst betaald moesten worden. Voor zover van belang is verder door V.J. van Wijgerden geconcludeerd dat de solvabiliteit van [BV] B.V. nog negatief is maar wel elk jaar verbetert en dat de continuïteit van het bedrijf is gewaarborgd.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat voor een verdergaande beoordeling van de bedrijfsvoering en bedrijfsactiviteiten zoals verweerder deze blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift voorstaat, geen aanknopingspunten zijn te vinden in de jurisprudentie en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Daarbij acht de rechtbank van belang dat is gesteld noch gebleken dat de door eiseres overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of veranderd zijn, zoals genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn.
8. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende gebleken dat eiseres voldoet aan de gestelde voorwaarden tot verlening van een Europese blauwe kaart. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook niet zonder nadere motivering kunnen afwijzen.
9. Verweerder mag op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State enkel met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen afzien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is gelet op het voorgaande ten slotte van oordeel dat verweerder in dit geval niet had kunnen afzien van horen.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met artikel 3:46 en artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Naar het oordeel van de rechtbank is er rechtens geen andere uitkomst mogelijk dan dat eiseres in aanmerking komt voor de door haar gevraagde wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning regulier. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak eiseres in het bezit dient te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’.
11. Het beroep is gegrond.
12. Omdat het beroep gegrond is draagt de rechtbank verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). De helft van het bedrag (€ 801,-) zal in deze zaak worden toegekend, de andere helft in de procedure van de partner van eiseres. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de onderhavige zaak als samenhangend moet worden beschouwd met de zaak met procedurenummer AWB 19/10114, aangezien de zaken gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener (nagenoeg) identiek waren.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat verweerder aan eiseres binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ verleent;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 801,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.