7.3De rechtbank is van oordeel dat voor een verdergaande beoordeling van de bedrijfsvoering en bedrijfsactiviteiten zoals verweerder deze blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift voorstaat, geen aanknopingspunten zijn te vinden in de jurisprudentie en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Daarbij acht de rechtbank van belang dat is gesteld noch gebleken dat de door eiseres overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of veranderd zijn, zoals genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn.
8. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende gebleken dat eiseres voldoet aan de gestelde voorwaarden tot verlening van een Europese blauwe kaart. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook niet zonder nadere motivering kunnen afwijzen.
9. Verweerder mag op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State enkel met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen afzien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is gelet op het voorgaande ten slotte van oordeel dat verweerder in dit geval niet had kunnen afzien van horen.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met artikel 3:46 en artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Naar het oordeel van de rechtbank is er rechtens geen andere uitkomst mogelijk dan dat eiseres in aanmerking komt voor de door haar gevraagde wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning regulier. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak eiseres in het bezit dient te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’.
11. Het beroep is gegrond.
12. Omdat het beroep gegrond is draagt de rechtbank verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). De helft van het bedrag (€ 801,-) zal in deze zaak worden toegekend, de andere helft in de procedure van de partner van eiseres. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de onderhavige zaak als samenhangend moet worden beschouwd met de zaak met procedurenummer AWB 19/10114, aangezien de zaken gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener (nagenoeg) identiek waren.