ECLI:NL:RBDHA:2021:2898
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering verblijfsvergunning op basis van niet betaalde leges en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Egyptische nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 14 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen omdat eiser geen leges had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij op korte termijn niet in staat zou zijn om de leges te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffing van leges niet in strijd is met het recht op privéleven van eiser, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om de leges te betalen en dat de Staatssecretaris in strijd met het vertrouwensbeginsel extra eisen heeft gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de legesheffing niet onredelijk is en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen beroep kan doen op familieleden of andere derden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het betalen van leges in het kader van verblijfsvergunningen en de noodzaak voor aanvragers om aan de vereisten te voldoen.