ECLI:NL:RBDHA:2021:2896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Ghanese nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke was afgewezen door de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken te verrichten voor zijn minderjarige dochter, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn dochter niet zodanig is dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Unie te verlaten bij een weigering van het verblijfsrecht aan de eiser. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de verwijzing naar het arrest Chavez-Vilchez, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2405

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2020 middels een Skype-beeldverbinding. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1970 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft op 8 mei 2019 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiser beoogt verblijf in Nederland bij zijn minderjarige dochter [minderjarige] , geboren op [geboortedag 2] 2012 (hierna: referente).
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken te verrichten ten behoeve van referente en omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en referente dat referente gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten bij verblijfsweigering aan eiser. Eiser kan derhalve geen geslaagd beroep doen op het arrest Chavez-Vilchez en komt niet in aanmerking voor een afgeleid verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe, samengevat weergegeven, het volgende aan. Eiser zal zich op korte termijn inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie voor persoonsgegevens (de rechtbank leest ‘Basisregistratie Personen’; hierna BRP) en heeft bij de gemeente geïnformeerd naar de mogelijkheid om referente te erkennen. De inschrijving en de erkenning van referente zijn overigens geen vereisten voor een beroep op het arrest Chavez-Vilchez. De erkenning heeft vertraging opgelopen nu documenten uit het land van herkomst gebracht en gelegaliseerd moeten worden, maar eiser heeft zijn familieband in ieder geval aangetoond door middel van een DNA-testuitslag. Eiser beroept zich op het arrest Chavez-Vilchez en stelt dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente blijkt uit de verklaring van de moeder van het kind en de verklaring van school. Ook beroept eiser zich op de uitspraak van rechtbank Den Haag van 16 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:324) en stelt dat uit deze uitspraak blijkt dat de hechting tussen het kind en de ouders van belang is en een grote rol kan spelen bij de beoordeling van de belangen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd van het kind en de belangen van het kind. Eiser had door verweerder gehoord moeten worden in zijn bezwaren.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd
.
5. Ingevolge paragraaf B10/2.2, voor zover hier van belang, heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
- de leeftijd van het kind;
- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden
6. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers - zoals hier referente - het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat - zoals hier eiser - het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburger zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken te verrichten ten behoeve van referente. De rechtbank constateert dat eiser in beroep geen nadere gronden of bewijsstukken heeft aangevoerd om aan te tonen dat hij wel daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
7.2
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat evenmin is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente dat bij een weigering om eiser een verblijfsrecht toe te kennen, referente gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser niet heeft aangetoond wat zijn feitelijke rol in de zorg en opvoeding van referente is noch sinds wanneer eiser betrokken is in het leven van referente. Ten aanzien van de door eiser in bezwaar overgelegde leerlingstamkaart van referente waarop zij en eiser (als verzorger) op referentes BRP-adres staan vermeld, heeft verweerder kunnen overwegen dat dit stuk, in samenhang bezien met de andere overgelegde stukken, niet voldoende is om een zodanige afhankelijkheidsverhouding als genoemd in het arrest Chavez-Vilchez aan te tonen. De stelling van eiser in beroep dat hij zich op korte termijn zal inschrijven in de BRP en hij referente wil erkennen betreffen toekomstige, onzekere gebeurtenissen, wat maakt dat deze niet bij de beoordeling van het beroep betrokken kunnen worden.
7.3
De stelling van eiser dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd van referente en haar belangen als kind, volgt de rechtbank niet. Daartoe overweegt zij dat de belangen van referente in geding zijn voor zover eiser daarop door zijn band met haar als verzorger en opvoeder invloed heeft. Nu eiser zijn zorg- noch afhankelijkheidsrelatie jegens referente onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en evenmin heeft aangevoerd dat met bijzondere belangen van referente rekening moet worden gehouden, is verweerder in zijn onderzoeksplicht noch motivering tekort geschoten.
8. Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder eiser had moeten horen in zijn bezwaren, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Verweerder heeft derhalve mogen afzien van het horen in bezwaar.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.