ECLI:NL:RBDHA:2021:2892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van rechtmatig gezag

In deze zaak hebben eisers, twee kinderen van Azerbeidzjaanse nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvragen zijn ingediend door hun vader, [A], met het doel om bij hem in Nederland te verblijven als familie- of gezinslid. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de vader het rechtmatig gezag over de kinderen heeft, zoals vereist op grond van artikel 3.14, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen zijn geboren vóór het huwelijk van de vader en de moeder, en dat de Azerbeidzjaanse rechtbank in 2012 heeft bepaald dat de moeder de volledige voogdij over de kinderen heeft.

Eisers hebben aangevoerd dat volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk gezag over de kinderen krijgt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vader niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig gezag heeft over de kinderen, noch dat hij naar islamitisch recht met de moeder is gehuwd of gescheiden. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen door de Staatssecretaris in stand gehouden, omdat deze niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 februari 2021, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2213
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer 2]
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2020 middels een Skype-beeldverbinding. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [A] (hierna: referent) is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer Celik.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 2002 en eiseres is geboren op [geboortedag 2] 2005. Eisers hebben de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Op 5 februari 2019 heeft [A] , de vader van eisers, mvv-aanvragen voor hen ingediend voor het doel “verblijf als familie-of gezinslid bij [A] ”. Eisers, thans verblijvend in Azerbeidzjan, willen verblijf bij referent in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvragen bij het primaire besluit afgewezen en deze beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat referent niet heeft aangetoond het rechtmatig gezag over eisers te hebben, zoals vereist op grond van artikel 3.14, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Hierbij is van belang dat eisers zijn geboren vóór het (formele) huwelijk tussen referent en [B] , de moeder van eisers (hierna: de moeder), dat gesloten is op 8 oktober 2006. Dat eisers een islamitisch huwelijk hebben gesloten is niet onderbouwd. De Azerbeidzjaanse rechtbank Sumgayit City Court heeft in haar reguliere uitspraak van 20 oktober 2012 bepaald dat de moeder de volledige voogdij - daaronder begrepen het rechtmatig gezag - heeft over eisers. Er is geen officieel document waaruit anders blijkt. De afwijzing van de aanvragen is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en voeren hiertoe aan dat volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk gezag over de kinderen krijgt en de moeder het zorgrecht. Verweerder heeft ten onrechte besloten dat referent geen rechtmatig gezag heeft over eisers, nu referent met de aanvraag een verklaring (met vertaling en apostille) van de moeder van eisers heeft ingebracht waarin zij uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven haar zorgrecht, gezagsrecht, taken en plichten over te dragen aan eiser. Verweerder heeft ten onrechte en in strijd met het beleid van verweerder het beroep van referent op het zorgrecht zoals dat wordt toegepast in de islamitische rechtstraditie en de hierop betrekking hebbende stukken buiten beschouwing gelaten. De afwijzing van de aanvraag is tevens in strijd met artikel 8 van het EVRM.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd
.
5. Ingevolge paragraaf B7/3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neemt de IND aan dat van rechtswege rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb:
• beide echtgenoten als het kind is geboren tijdens het huwelijk; of
• de alleenstaande moeder.
Dit geldt niet als er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij hen of haar berust.
De IND neemt aan dat beide ouders rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Niet in geschil is dat eisers geboren zijn voor het huwelijk tussen referent en de moeder van eisers dat gesloten is op 8 oktober 2006. Ook is onbetwist dat de rechtbank Sumgayit City Court in haar reguliere uitspraak van 20 oktober 2012 heeft bepaald dat de moeder van eisers de volledige voogdij over eisers heeft. Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag of referent het rechtmatig gezag over eisers heeft.
6.2
De rechtbank constateert dat hetgeen eisers in de beroepsgronden aanvoeren een herhaling betreft van wat hetgeen eiseres in bezwaar reeds hebben aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hier in het bestreden besluit reeds deugdelijk gemotiveerd op ingegaan. Referent is gescheiden van de moeder van eisers en bij uitspraak van de Azerbeidzjaanse rechtbank Sumgayit City Court van 20 oktober 2012 is het gezag aan de moeder van eisers toegewezen. Referent heeft niet aangetoond dat hij naar islamitisch recht met de moeder van eisers is gehuwd en/of gescheiden, noch een wijziging van de rechterlijke uitspraak overgelegd. Eiser stelt op beide punten in bewijsnood te verkeren, maar heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat referent niet heeft aangetoond dat hij naar islamitisch recht is gehuwd of gescheiden en dat hij, in aanmerking nemend de rechterlijke uitspraak van de Azerbeidzjaanse rechtbank Sumgayit City Court van 20 oktober 2012, niet het rechtmatig gezag over eisers heeft en de aanvraag derhalve dient te worden afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.