Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
.
Overwegingen
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak hebben eisers, twee kinderen van Azerbeidzjaanse nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvragen zijn ingediend door hun vader, [A], met het doel om bij hem in Nederland te verblijven als familie- of gezinslid. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de vader het rechtmatig gezag over de kinderen heeft, zoals vereist op grond van artikel 3.14, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen zijn geboren vóór het huwelijk van de vader en de moeder, en dat de Azerbeidzjaanse rechtbank in 2012 heeft bepaald dat de moeder de volledige voogdij over de kinderen heeft.
Eisers hebben aangevoerd dat volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk gezag over de kinderen krijgt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vader niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig gezag heeft over de kinderen, noch dat hij naar islamitisch recht met de moeder is gehuwd of gescheiden. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen door de Staatssecretaris in stand gehouden, omdat deze niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 februari 2021, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.