ECLI:NL:RBDHA:2021:2879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
C/09/539426 / FA RK 17-7001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft op 11 september 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij ook nevenvoorzieningen zijn verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen is bij de vrouw bepaald, en de man is verplicht om kinderalimentatie te betalen van € 1.399,- per maand, met ingang van 1 oktober 2019. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de vrouw de echtelijke woning kan overnemen indien zij binnen twee maanden na taxatie kan aantonen dat zij in staat is de hypothecaire lening en de polis levensverzekering over te nemen. Indien dit niet lukt, dient de woning te worden verkocht. De rechtbank heeft verder bepaald dat de man volledig draagplichtig is voor bepaalde schulden, waaronder de rekening-courant schuld en belastingaanslagen tot 2017. De vrouw heeft recht op de waarde van schenkingen van € 16.250,- uit de ontbonden huwelijksgemeenschap. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 17-7001 (echtscheiding) en FA RK 20-4182 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/539426 (echtscheiding) en C/09/595345 (verdeling)
Datum beschikking: 26 maart 2021

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 11 september 2017 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de vrouw/de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.J. Montanus te Amsterdam (voorheen: mr. A.A.M. Ruys-van Essen).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de man/de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J. Verdult te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw van 8 september 2017, met bijlagen, waarvan een hersteld exemplaar is ingekomen op 14 september 2017;
  • de brief van 9 oktober 2017 van de vrouw, met als bijlage een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan;
  • het verweerschrift van de man met een zelfstandig verzoek van 28 mei 2018, met bijlagen;
  • het verweerschrift van de vrouw van 22 juli 2018 tegen het zelfstandige verzoek van de man 28 mei 2018;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vrouw van 28 september 2018;
  • de brief van 28 september 2018 van de vrouw, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen;
  • het verweerschrift van de man van 11 december 2018, tegen het aanvullend verzoekschrift van de vrouw van 28 september 2018;
  • het F9-formulier van 28 juli 2020 van de man, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen;
  • het F9-formulier van 6 augustus 2020 van de vrouw, met als bijlage een nieuw formulier verdelen en verrekenen;
  • het aanvullend verzoekschrift van de man van 3 december 2020;
  • het F9-formulier van 15 december 2020 van de man, met bijlagen;
  • de brief van 4 januari 2021 van de vrouw, met producties 3 t/m 64;
  • de brief van 4 januari 2021 van de vrouw, met aanvullende verzoeken en een voorwaardelijk aanvullend verzoek en met producties 65 t/m 68;
  • het verweerschrift op de aanvullende verzoeken van de man van 11 januari 2021, met een aanvullend verzoek en bijlagen.
Op 14 januari 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten en [naam 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
  • het F9-formulier van 29 januari 2021 van de man, waarin hij mededeelt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt;
  • het F9-formulier van 11 januari 2021, wegens een Zivver-storing op verzoek van de rechtbank nagekomen op 18 februari 2021, met bijlagen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt thans tot:
het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen, met nevenvoorzieningen tot:
bepaling dat het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking;
bepaling dat de man, met ingang van 1 oktober 2019, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) dient te betalen van € 610,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te verhogen met de wettelijke indexering;
vaststelling dat de netto behoefte van de vrouw in het jaar 2017 € 4.080,-per maand bedraagt en met ingang van 2018 jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering;
bepaling dat de man, met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, tegen kwijting aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) zal betalen van € 2.950,- dan wel € 2000,- bruto,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van 1 januari 2018 jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering;
het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de inboedel door de vrouw, gedurende zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap volgens een door de vrouw op later moment in te dienen voorstel en met vaststelling welk bedrag welke partij aan de andere partij verschuldigd is en die partij tot betaling daarvan te veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor de verzochte echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man nog bij wijze van zelfstandige nevenvoorziening verzocht om te bepalen dat de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] dient te worden verkocht en dat partijen binnen vier weken na deze beschikking een in overleg aan te wijzen makelaar opdracht dienen te geven tot verkoop van de woning, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft tegen laatstgenoemd verzoek verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder heeft de vrouw aanvullend verzocht om op grond van artikel 22 Rv in samenhang met artikel 9.4 Procesreglement Familie- en Jeugdrecht Rechtbanken de man te bevelen, om binnen twee weken na de (tussen-)beschikking de door de vrouw genoemde bescheiden in het aanvullend verzoekschrift van 28 september 2018 te overleggen, zijnde alle de door de accountant opgemaakte stukken en aangiften over 2014, 2015, 2016 en 2017, voor de man privé en voor zijn ondernemingen, alsmede de originele afschriften van de zakelijke- en privé bankrekeningen van de man voor de jaren 2017 en 2018 en indien de man weigerachtig blijft deze stukken over te leggen verzoekt de vrouw hieraan de conclusie te verbinden dat de man in staat is de door de vrouw hiervoor onder 3 en 6 verzochte kinder- en partneralimentatie te betalen (welke bedragen tevens door partijen zijn overeengekomen), met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft tegen dit aanvullend verzoek verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de man thans nog aanvullend zelfstandig verzocht:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot;
bepaling dat indien partijen niet binnen vier weken na afgifte van deze beschikking gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan een NVM-makelaar tot verkoop van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] en voorts te bepalen dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
bepaling dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
bepaling dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële verkoop transport van de woning aan de koper;
bepaling dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de echtelijke woning te dragen;
bepaling dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning;
bepaling dat de aan de hypothecaire geldleningen verbonden polis van levensverzekering wordt afgekocht en dat de afkoopsom bij helfte wordt verdeeld;
bepaling dat de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
bepaling dat de afkoopsom van de polis levensverzekering bij helfte tussen partijen zal worden gedeeld;
bepaling dat de gemeenschappelijke bankrekeningen aan de vrouw zullen worden toebedeeld, zonder nadere verrekening van het saldo;
bepaling dat de inboedel wordt verdeeld conform de als bijlage 2 bij het aanvullend verzoekschrift van 3 december 2020 overgelegde lijst, met dien verstande dat in afwijking van die lijst aan de man het kunstwerk van [kunstenaar] achterkamer dient te worden toebedeeld;
bepaling dat beide partijen voor 50% draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld en voorts te bepalen dat partijen de verkoopopbrengst van de woning dienen aan te wenden ter aflossing van de rekening-courantschuld;
bepaling dat de vrouw aan de man een bedrag van € 7.500,- dient te voldoen en voorts te bepalen dat de man de aflossing op de schuld aan zijn broer geheel voor zijn rekening dient te nemen, onder vrijwaring van de vrouw ter zake;
bepaling dat de vrouw de bankafschriften over de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011 van de bankrekening met [rekeningnummer 1] dient te overleggen binnen twee weken na afgifte van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij die veroordeling niet of niet geheel nakomt;
bepaling dat partijen gerechtigd zijn tot ontvangst van de helft van de belastingaanslagen die zien op de jaren tot en met 2017, althans gehouden zijn om de helft van de belastingaanslagen die zien op de jaren tot en met het jaar 2017 voor hun rekening te nemen en voorts te bepalen dat de vrouw de man in dat kader een bedrag dient te voldoen ter hoogte van € 15.865,50;
bepaling dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.748,- dient te voldoen ter zake de door haar ontvangen belastingteruggave over het jaar 2015;
bepaling dat de aandelen in [bedrijf 1] aan de man worden toebedeeld;
bepaling dat alle rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de door de vrouw gedreven eenmanszaak aan de vrouw zullen worden toebedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde daarvan, onder de gehoudenheid eventuele schuld als eigenschuld voor haar rekening te nemen en de man te dier zake te vrijwaren;
bepaling dat beide partijen voor 50% draagplichtig zijn voor de rekening schuld aan [bedrijf 2] en voorts te bepalen dat de vrouw gehouden is om de helft van de aflossing op deze schuld voor haar rekening te nemen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Tot slot heeft de vrouw nog aanvullend verzocht:
  • voor recht te verklaren dat de vrouw een aanspraak op de gemeenschap heeft ter hoogte van de waarde van schenkingen van € 16.250,-, dan wel te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 8.125,- dient te betalen;
  • de man te veroordelen vanaf de peildatum omvang zijn deel van de hypotheek- en de eigenaarslasten waaronder begrepen de helft van de WOZ-aanslag, de helft van de premie opstalverzekering te voldoen (voor zover de man dat sinds de peildatum omvang heeft nagelaten);
  • voorwaardelijk en uitsluitend in de situatie dat vast is komen te staan dat de echtelijke woning moet worden verkocht: te bepalen dat de vrouw vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand in de echtelijke woning voor de duur van zes maanden woonachtig zal zijn, met uitsluiting van de man en met inbegrip van alle inboedel, althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft tot slot nog aanvullend verzocht te bepalen dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding is verschuldigd gelijk aan het aandeel van de man in de eigenaarslasten van de woning, dan wel ter hoogte van € 388,33 per maand met ingang van 8 september 2017.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2005 te [huwelijksplaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
  • Deze rechtbank heeft op [beschikkingsdatum] 2018 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, met inbegrip van de inboedel;
  • de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • de man voorlopig gerechtigd is om de kinderen een weekend per drie weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag bij zich te hebben, waarbij de man de kinderen uit school ophaalt en de vrouw de kinderen op zondag tussen 15.00 uur en 16.00 uur bij de man ophaalt;
  • de man, met ingang van 18 april 2018, een voorlopige kinderalimentatie dient te betalen van € 400,- per maand per kind.
  • het verzoek van de vrouw tot een voorlopige partneralimentatie wegens gebrek aan draagkracht van de man is afgewezen.
  • Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van [datum] 2018 zijn de vorderingen van de vrouw tot, kort gezegd, afgifte van en inzage in alle relevante financiële bescheiden van de man in privé en zijn onderneming afgewezen.
  • Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.

Beoordeling

Echtscheiding
Aangezien beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en aan alle wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding toewijzen.
Opname ouderschapsplan
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot opname van het door beide ouders op 14 september 2017 ondertekende ouderschapsplan afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de afspraken die de ouders zijn overeengekomen in het ouderschapsplan inmiddels door de tijd zijn achterhaald. Dit is overigens ook niet tussen partijen in geschil.
Hoofdverblijfplaats
Ter zitting heeft de moeder verzocht de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij haar te bepalen, hetgeen feitelijk nu ook het geval is. Aangezien de vader hiermee kan instemmen, zal de rechtbank aldus beslissen.
Zorgregeling
Ter zitting is gebleken dat de kinderen hun vader en het contact met hem missen. [voornaam minderjarige 1] heeft in zijn brief aan de kinderrechters verklaard dat het hem leuk lijkt om een weekend per maand met zijn broertjes naar zijn vader te gaan. In dat kader heeft de vader ter zitting verklaard dat dit wegens gebrek aan (logeer)ruimte in zijn appartement niet mogelijk is. Wel zou de vader op een meer frequentere basis dan incidenteel wat met de kinderen willen ondernemen. Daarbij denkt de vader aan het ondernemen van een uitje met de kinderen één keer per maand, met de moeder nader overeen te komen. Aangezien de moeder hiermee kan instemmen, zal de rechtbank die zorgregeling vastleggen in deze beschikking.
De rechtbank benadrukt dat het contact tussen een ouder en een kind niet alleen recht is van zowel de ouder(s) als het kind, maar dat een ouder hiertoe ook een plicht heeft. Nu de vader ter zitting heeft aangegeven dat voornoemde zorgregeling met inachtneming van zijn werkverplichtingen haalbaar is, gaat de rechtbank ervan uit dat de vader deze minimale zorgregeling zal nakomen.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
Algehele gemeenschap van goederen
Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap dient op grond van artikel 1:100 BW tussen partijen bij helfte te worden verdeeld. Dat betekent dat bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als uitgangspunt moet worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl partijen de lasten van de gemeenschap in hun onderlinge verhouding voor de helft moeten dragen.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap is 11 september 2017, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum van feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgemeenschap
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] ( [postcode] );
de hypothecaire geldlening bij [bank 1] ;
polis levensverzekering bij [bank 1] ;
inboedel;
bank- en spaarrekeningen van partijen:
i. bankrekening op beider naam bij de [bank 1] met [rekeningnummer 2] ;
ii. bankrekening op beider naam bij de [bank 2] [rekeningnummer 3] ;
rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de eenmanszaak [eenmanszaak]
aandelen [bedrijf 3] ;
rekening courant schuld bij [bedrijf 3] ;
schuld bij de broer van de man;
belastingschulden;
schuld [bedrijf 2]
ad. a, b en c echtelijke woning, hypothecaire geldlening en polis levensverzekering
Partijen zijn het niet eens over de wijze van verdeling van de echtelijke woning (en de daaraan verbonden vermogensbestanddelen). Gelet op de volhardende wens van de vrouw om gezamenlijk met de kinderen in de echtelijke woning te kunnen blijven wonen, zal de rechtbank de vrouw in gelegenheid stellen om te onderzoeken of zij de echtelijke woning kan overnemen.
Aangezien partijen het evenmin eens zijn over de te hanteren waarde van de echtelijke woning, zal de echtelijke woning moeten worden getaxeerd. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de man drie NVM-makelaars zal voorstellen aan de vrouw waaruit de vrouw er één zal kiezen. De rechtbank gaat ervan uit dat inmiddels een makelaar via voormelde wijze is gekozen. Voor zover dat nog niet is gebeurd, zal de rechtbank partijen hiertoe één week na vandaag in de gelegenheid stellen. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de getaxeerde waarde bindend zal zijn voor het bepalen van de overwaarde dan wel onderwaarde van de echtelijke woning.
De vrouw dient vervolgens binnen twee maanden na de taxatie aan te tonen of zij in staat is de toebedeling van de echtelijke woning aan haar te kunnen financieren door overname van de hypothecaire geldlening en de polis levensverzekering en hiervoor de man uit de hoofdelijke aansprakelijk te doen ontslaan. Indien de vrouw daarin slaagt, dient zij de helft van de waarde van de polis levensverzekering (met in achtneming van het hierna overwogene) alsook de helft van de overwaarde van de echtelijke woning aan de man te voldoen. De kosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw dienen door partijen bij helfte te worden gedragen.
Indien het de vrouw niet lukt om de toebedeling van de echtelijke woning aan haar te financieren, dient de echtelijke woning te worden verkocht.
Het ter zitting gedane aanvullend verzoek van de vrouw tot het onverdeeld laten van de woning zal de rechtbank afwijzen, nu het belang van de vrouw hierbij naar het oordeel van de rechtbank niet groter is dan dat van de man bij het wel verdelen van de woning. De rechtbank weegt daarbij mee dat de man de woning al geruime tijd heeft verlaten en de vrouw dus voldoende tijd heeft gehad om alternatieven te onderzoeken en er rekening mee heeft kunnen houden dat zij de woning zou moeten verlaten. Dit laat onverlet dat de rechtbank begrijpt dat het voor de vrouw niet gemakkelijk zal zijn zo nodig een andere geschikte woning te vinden. Dat maakt het oordeel echter niet anders.
De verkoop van de echtelijke woning dient via ofwel de eerder gekozen makelaar te geschieden dan wel via een (verkoop)makelaar die op eenzelfde wijze als hiervoor omschreven, binnen twee weken nadat bekend is geworden dat de vrouw de echtelijke woning niet kan overnemen, moet worden gekozen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen gezamenlijk een verkoopopdracht aan genoemde makelaar zullen verstrekken en dat zij het advies van de makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs (ook tot eventuele aanpassingen van de vraag- en laatprijs) als leidend zullen accepteren. Bij verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde dient de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost met de verkoopopbrengst en de polis levensverzekering te worden afgekocht. Alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, zullen eerst van de opbrengst moeten worden voldaan. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde dan wel dienen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende hypothecaire schuld te dragen.
Ten aanzien van de polis levensverzekering overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat de vrouw ten tijde van de zitting (14 januari 2021) 21 maanden de premie van de polis levensverzekering alleen heeft voldaan en ook de nog te volgen toekomstige maandelijkse premies alleen zal blijven voldoen tot aan het moment van levering van de echtelijke woning aan haar dan wel een derde. De hierdoor ontstane vermogensopbouw van de polis levensverzekering komt dan ook uitsluitend toe aan de vrouw. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd tot het hiervoor opgebouwde vermogen van de polis levensverzekering.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Van de zijde van de man zijn onder II t/m IX van het petitum (deel)verzoeken met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning en de daaraan verbonden vermogensbestanddelen gedaan. Naar de rechtbank begrijpt zijn die verzoeken ingegeven door de wens van de man om de (vermoedelijke) overwaarde van de echtelijke woning zo snel mogelijk liquide te maken, waarbij bij de man ook de angst speelt dat de vrouw niet, dan wel onvoldoende, haar medewerking zal verlenen aan diverse aspecten van en tijdens het verkoopproces van de echtelijke woning. De rechtbank zal die (deel)verzoeken, voor zover die verzoeken afwijken van het door de rechtbank gegeven ‘spoorboekje’, afwijzen. Niet alleen omdat de (deel)verzoeken van de man grotendeels worden ondervangen door het door de rechtbank gegeven ‘spoorboekje’, maar ook omdat zowel de man als de vrouw gebonden is aan de door de rechtbank vast te stellen wijze van verdeling van de echtelijke woning en de daaraan verbonden vermogensbestanddelen.
ad. d inboedel
De rechtbank zal het verzoek van de man onder XI ten aanzien van de inboedel afwijzen. Blijkens de door de vrouw als productie 34 overlegde e-mailwisseling, eindigend op 31 juli 2019, hebben partijen op dat moment reeds overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de inboedel reeds is verdeeld conform de op 31 juli 2019 bereikte overeenstemming.
ad. e bank- en spaarrekeningen van partijen
Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bankrekening bij de [bank 1] aan de vrouw kan worden toebedeeld zonder nadere verrekening van het saldo. De gezamenlijke rekening van partijen bij de [bank 2] is inmiddels opgeheven, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer kan nemen. Het meer of anders door de man verzochte onder X zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Ad. f rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de eenmanszaak [eenmanszaak]
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de eenmanszaak [eenmanszaak] tegen nihil kunnen worden toegedeeld aan de vrouw (dus zonder nadere verrekening). De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders door de man verzochte op dit punt onder XVIII afwijzen.
Ad. g aandelen [bedrijf 3]
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de aandelen van de man in [bedrijf 3] gelet op de door de man gestelde rekening-courant schuld nihil bedraagt en dat die aandelen dan ook voor nihil kunnen worden toebedeeld aan de man (dus zonder nadere verrekening). De rechtbank zal aldus beslissen.
ad. h rekening-courant schuld [bedrijf 3] en l belastingschulden
Naar het oordeel van de rechtbank behoort de rekening-courant schuld tot de gemeenschap en kan deze, anders dan de vrouw stelt, niet worden aangemerkt als een verknochte schuld. In de bijzondere omstandigheden van deze zaak ziet de rechtbank wel aanleiding om te bepalen dat de man in de onderlinge verhouding tussen partijen volledig draagplichtig is voor de rekening-courant schuld. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man erkent dat gedurende het huwelijk sprake is geweest van een door hem niet dan wel nalatig gevoerde administratie. (Voornamelijk) Als gevolg daarvan, alsmede door de keuzes die de man zelfstandig en zonder raadpleging van de vrouw heeft gemaakt, is de rekening-courant schuld aanzienlijk opgelopen. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit specifieke geval in de onderlinge draagplicht tussen partijen de rekening-courant schuld volledig door de man dient te worden gedragen. Datzelfde geldt voor de door de man ontvangen belastingaanslagen tot en met 2017 als gevolg van de nalatige administratie.
Daar staat echter tegenover dat de rechtbank bij de bepaling van de financiële draagkracht van de man voor de verzochte alimentatie(s) rekening zal houden met die volledige draagplicht. Het meer of anders door de man verzochte onder XVII en XV zal de rechtbank afwijzen.
Ad. i schuld bij de broer van de man
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een bedrag van de broer van de man hebben geleend voor de verbouwing van de echtelijke woning. Wel is tussen partijen in geschil of sprake is van een terugbetalingsverplichting en, voor zover die er zou zijn, of dit ter hoogte is van het door de man gestelde bedrag van € 15.000,- met een overeengekomen rentepercentage van 3%. Gelet op de uiteenlopende opvattingen over het bestaan van de gestelde schuld en nu het een schuld in de familiaire sfeer van de man betreft, zal de rechtbank bepalen dat die schuld in de onderling verhouding tussen partijen volledig door de man dient te worden gedragen. Zoals hiervoor overwogen, staat daar ook hier tegenover dat hiermee bij de bepaling van de financiële draagkracht van de man rekening zal worden gehouden bij de verzochte alimentatie(s). Het meer of anders door de man verzochte onder XIII zal de rechtbank afwijzen.
Daarnaast zal de rechtbank het verzoek van de man onder XIV afwijzen. Niet alleen omdat de bankrekening, waarop de overboeking zou hebben plaatsgevonden, inmiddels is opgeheven en de vrouw onweersproken heeft gesteld daartoe geen toegang meer te hebben, maar ook omdat de broer van de man eventuele overboekingen van zijn rekening naar de inmiddels opgeheven voormalig gezamenlijke rekening van partijen inzichtelijk zou kunnen maken.
Ad. k schuld bij [bedrijf 2]
De rechtbank overweegt dat de vordering jegens de onderneming van de man, dan wel hemzelf, als hoofdelijk schuldenaar ter zake de boete als gevolg van het vervroegd opzeggen van het leasecontract na de peildatum omvang is ontstaan. Nu de vordering niet bestond op de peildatum omvang, zal de rechtbank het verzoek van de man onder XIX afwijzen. De vrouw kan immers niet verantwoordelijk worden gehouden voor de keuzes van de man na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap.
Vorderingen over en weer
Beide partijen hebben over en weer gesteld vorderingen op de ander te hebben in verband met door diegene voldane kosten dan wel ontvangen gelden betrekking hebbend op de huwelijkse periode. De rechtbank stelt voorop dat het haar onduidelijk is gebleven wat de grondslagen van de over en weer verzochte vorderingen zijn, zodat reeds om die reden de verzoeken moeten worden afgewezen. Voor zover daarover al anders zou moeten worden gedacht geldt het volgende. Voor zover (een of meer van) de vorderingen vóór de peildatum omvang zijn ontstaan, geldt dat die vorderingen in de gemeenschap vallen en partijen onvoldoende onderbouwd hebben gesteld in welke verhouding zij deze kosten zouden hebben moeten voldoen, laat staan dat zij voldoende inzichtelijk hebben gemaakt wie wat te veel zou hebben betaald. Voor zover (een of meer van) de vorderingen na de peildatum omvang zijn ontstaan geldt het voorgaande evengoed, waarbij de rechtbank ook nog overweegt dat zij van oordeel is dat partijen op grond van artikel 1:81 BW verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen, waaronder ook de door hen over en weer gestelde kosten. De rechtbank zal daarom de over en weer gedane verzoeken afwijzen.
Verklaring voor recht: aanspraak van de vrouw op de ontbonden huwelijksgemeenschap
Vaststaat dat partijen een bedrag van € 16.250,- als schenking van de ouders van de vrouw onder uitsluitingsclausule met de vrouw als begunstigde hebben ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat zij een aanspraak heeft op de ontbonden gemeenschap heeft ter hoogte van de waarde van schenkingen van in totaal € 16.250,- toewijzen. Het ligt voor de hand dat partijen dit verrekenen bij de levering van de echtelijke woning.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De rechtbank stelt voorop dat zij enerzijds het belang van de vrouw en die van de kinderen ziet bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en anderzijds het belang van de man bij een zo snel mogelijke verkoop en overdracht van de echtelijke woning indien de vrouw niet in staat is de echtelijke woning over te nemen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw gerechtigd is het gebruik van de echtelijke woning en de daarbij behorende inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voor te zetten, tenzij de overdracht van de echtelijke woning aan de vrouw zelf dan wel aan een derde eerder kan plaatsvinden. In dat geval eindigt het voortgezet gebruik op dat moment. Het door de vrouw meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Veroordeling van de man tot voldoening hypotheek- en eigenaarslasten, opstalverzekering en veroordeling van de vrouw tot een gebruiksvergoeding
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw de kosten verbonden aan de echtelijke woning draagt, waaronder de hypotheek- en eigenaarslasten en de opstalverzekering en dat zij daarmee indirect een gebruiksvergoeding aan de man betaalt. De rechtbank zal de over en weer gedane verzoeken afwijzen.
Kinderalimentatie
Ontvankelijkheid
De man heeft betoogd dat de vrouw niet ontvankelijk is in de vermeerdering van het verzoek nu dit tardief is gedaan.
De rechtbank zal de vrouw ontvangen in het gewijzigde verzoek nu de onderliggende stukken die aan het verzoek ten grondslag liggen al deel uitmaakten van het dossier en kinderalimentatie van openbare orde is en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven moet worden vastgesteld.
Behoefte
Volgens de vrouw moet voor de behoefte van de kinderen worden aangesloten bij de behoefte die partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen. De man stelt dat dit een zogenaamde deelafspraak is en die afspraak niet geldig zou zijn, omdat partijen tijdens de mediation niet tot een algehele overeenstemming zijn gekomen.
De rechtbank stelt vast dat de man in januari 2017 de echtelijke woning heeft verlaten, zodat de rechtbank het netto gezinsinkomen over het jaar 2016 bepalend acht voor de omvang van de behoefte. Los van de beantwoording van de vraag of partijen met betrekking tot de behoefte zijn gebonden door het door hen ondertekende ouderschapsplan, overweegt de rechtbank dat, zoals hierna bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte voor de partneralimentatie zal blijken, naar het oordeel van de rechtbank in 2016 in ieder geval sprake is van een netto gezinsinkomen van € 6.000,- per maand of hoger. Dit komt neer op een gemaximeerde tabelbehoefte in 2016 van € 1.830,- per maand voor de drie kinderen samen. Hierbij sluit het ouderschapsplan ook aan. De rechtbank zal van die behoefte uitgaan. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de kinderen afgerond € 2.042, wat neerkomt op afgerond € 681,- per maand per kind.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw
De rechtbank zal voor de bepaling van de financiële draagkracht van de vrouw de door haar als productie 66 overgelegde draagkrachtberekening volgen. Die draagkrachtberekening is immers gebaseerd op de door de vrouw meest recent overgelegde salarisspecificaties over de maanden november en december 2020. Hieruit volgt een NBI van € 3.284,-.
Aangezien het NBI van de vrouw hoger is dan € 1.700,- netto per maand, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht in beginsel de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1000)] conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen en de draagkrachttabel (2021) als uitgangspunt nemen. Daarbij zal de rechtbank rekening houden met de door de vrouw onweersproken gestelde maandelijkse aflossing van € 105,- per maand ter voldoening van belastingschulden.
De draagkracht van de vrouw bedraagt met aanpassing van bovenstaande formule:
70% x [3.284 – (985,20 + 1105)] = afgerond € 836,- per maand.
Draagkracht man
De rechtbank zal voor de bepaling van de financiële draagkracht van de man uitgaan van het inkomen dat volgt uit de cumulatieven op de salarisspecificatie van december 2020. Hieruit volgt een fiscaal loon van € 179.163,59 over 2020. Dat is inclusief prestatiebonus en de uitkering van de winstdelingsregeling in 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in toekomst geen aanspraak zal kunnen maken op de uitkering van de winstdelingsregeling. De aanspraak van de man op de winstdelingsregeling volgt immers uit zijn arbeidsovereenkomst.
Op voornoemd inkomen zal de rechtbank twee maal een cumulatieve premie van € 890,76 over 2020 in mindering brengen, als zijnde WGA excedent premie en een IVA excedent premie.
Uitgaande van bovenstaande inkomensgegevens, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 8.173,- per maand.
Aangezien het NBI van de man ook hoger is dan € 1.700,- netto per maand, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht in beginsel de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1000)] conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen en de draagkrachttabel (2021) als uitgangspunt nemen. Daarbij zal de rechtbank, evenals bij de vrouw, rekening houden met de aflossing op de huwelijkse schulden die volledig in de interne verhouding tussen de man en de vrouw voor zijn rekening komen, zoals hiervoor bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap overwogen.
Nu deze huwelijkse schulden op grond van paragraaf 7.2 van het tremarapport worden meegenomen door verhoging van het draagkrachtloos inkomen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling of die schulden verwijtbaar en vermijdbaar zijn zoals de vrouw voorstaat. Evenmin komt de rechtbank om die reden toe aan de aanvaardbaarheidstoets.
De rechtbank zal schattenderwijs en in redelijkheid rekening houden met de volgende maandelijkse aflossingsbedragen: € 500,- voor de rekening-courantschuld, € 1.000,- voor de belastingschulden en € 125,- per maand voor de schuld bij de broer van de man. De rechtbank acht deze maandelijkse aflossingsbedragen in verhouding tot de totale schuldenlast en daarmee de aflossingstermijn redelijk.
Voor de schuld bij [bedrijf 2] zal de rechtbank schattenderwijs een maandelijks aflossingsbedrag van € 500,- in aanmerking nemen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man tijdens de zitting heeft verklaard dat hij nog in schikkingsonderhandeling is, zodat de totale schuldenlast nog niet vaststaat.
De rechtbank overweegt dat de man naar het zich laat aanzien een groot aandeel heeft in het ontstaan van deze schulden en dat hij door een aantal, naar nu blijkt, ongelukkige keuzes ook de vrouw heeft opgezadeld met deze schuldenlast, althans met de gevolgen daarvan. Dat is echter wat een huwelijkse gemeenschap van goederen inhoudt. Hetgeen door de vrouw is gesteld kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat de schulden volledig aan de man worden toegerekend én dat de rechtbank daarmee verder geen rekening zal houden. Onbetwist is immers dat de schulden er zijn. De rechtbank acht het ook voldoende aannemelijk gemaakt door de man dat hij zich niet (eenvoudig) van deze schulden kan bevrijden.
De rechtbank zal aldus rekening houden met een totaal aflossingsbedrag van € 2.125,- per maand en hierop de bovenstaande formule aanpassen. De draagkracht van de man bedraagt met aanpassing van bovenstaande formule: 70% x [8.173 – (2451,90 + 3125)] = afgerond € 1.817,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 836,- + € 1.817,- = € 2.653,- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 836 / 2653 x 2042 = € 643,- afgerond
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1817 / 2653 x 2042 =
€ 1.399,- afgerond
samen € 2.042,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 643,- per maand voor rekening van de vrouw en een gedeelte van € 1.399,- per maand voor rekening van de man.
Zorgkorting
Partijen zijn het erover eens dat geen rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting.
Ingangsdatum
Anders dan de man voorstaat, zal de rechtbank de kinderalimentatie met ingang van 1 oktober 2019 vaststellen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de kinderalimentatie van openbare orde is en dat die dient te worden vastgesteld conform de draagkracht die er is. De man is met ingang van 1 oktober 2019 werkzaam bij zijn huidige werkgever en de rechtbank heeft op basis van dat inkomen de draagkracht van de man berekend.
Conclusie
De rechtbank zal de door de man, met ingang van 1 oktober 2019, te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 1.399,- per maand, wat neerkomt op afgerond € 466,- per maand per kind. Het meer of anders door de vrouw verzochte zal de rechtbank afwijzen. Dat geldt ook voor de door de vrouw verzochte verhoging op grond van de wettelijke indexering. Die verhoging vloeit immers van rechtswege voort uit de wet (artikel 1:402a BW).
Partneralimentatie
Voor de bepaling van de (aanvullende) behoefte van de vrouw zijn partijen het erover eens dat kan worden aangesloten bij zogenaamde hof-norm. De hof-norm is de vuistregel waarbij de totale behoefte van een echtgenoot wordt gesteld op 60% van het netto gezinsinkomen kort voor het feitelijk uiteengaan van partijen dat overblijft na aftrek van de eventuele kosten van kinderen. Het in aanmerking te nemen netto gezinsinkomen is tussen partijen in geschil.
Aangezien de vrouw onweersproken heeft gesteld dat haar netto besteedbaar inkomen in 2016 € 2.000,- bedroeg, zal de rechtbank daarvan uitgaan.
De rechtbank zal voor de bepaling van het netto besteedbaar inkomen van de man in 2016 in ieder geval uitgaan van een minimaal gebruikelijk loon voor een directeur grootaandeelhouder van € 45.000,- per jaar. Daarnaast zal de rechtbank het gemiddelde aan onttrekkingen aan de onderneming van de man over de jaren 2014 tot en met 2016 in aanmerking nemen. De rechtbank is, anders dan de man, van oordeel dat een gemiddelde aan onttrekkingen aan de onderneming representatief is voor hetgeen aan het gezin daadwerkelijk ter beschikking stond. De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer van de vrouw dat de jaren 2014-2016 geen maatstaf kunnen zijn voor het bepalen van de behoefte omdat het inkomen van de man in deze jaren door uitzonderlijke omstandigheden uitzonderlijk laag was, omdat de rechtbank hierin onvoldoende reden ziet om af te wijken van de wijze waarop gebruikelijk het netto gezinsinkomen voor de behoefte wordt bepaald.
Zoals door de man zelf becijferd bij zijn verweerschrift van 28 mei 2018, blijkt een gemiddelde aan onttrekkingen over deze jaren van € 25.483,- (2014: € 27.500, 2015: € 23.500,- en 2016: € 25.400). Rekening houdend met deze inkomensgegevens alsmede de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2016 op € 4.731,- per maand.
Het netto besteedbaar gezinskomen bedraagt dan € 6.731,- (€ 2.000,- + € 4.731,-). Op basis van dit netto besteedbaar gezinsinkomen hadden partijen recht op € 37,- aan kindgebonden budget, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding van € 6.768,- per maand. Hiervan dienen de kosten van de kinderen in 2016 te worden afgetrokken. Voor het levensonderhoud van partijen was een bedrag van € 4.938,- (€ 6.768,- - € 1.830) beschikbaar. De behoefte van de vrouw bedraagt conform de hof-norm dan afgerond € 2.963,- netto per maand (60% van € 4.938,-). Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de vrouw € 3.307,- netto per maand.
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw dient haar netto besteedbaar inkomen in mindering te worden gebracht. Het door de vrouw berekende NBI van € 3.364,- wordt hierop in mindering gebracht, zodat geen aanvullende behoefte resteert. Gelet hierop, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partneralimentatie afwijzen.
Verzoek ex artikel 22 Rv jo. Artikel 9.4 van het Procesreglement
Nu dit verzoek ter zitting door de vrouw is ingetrokken, behoeft de rechtbank hierop geen beslissing meer te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2005 te [huwelijksplaats] ;
*
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats] ,
bij de moeder;
*
bepaalt als zorgregeling dat de vader één keer per maand een uitje zal ondernemen met [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , in onderling overleg nader te bepalen met de moeder;
*
bepaalt de door de man, met ingang van 1 oktober 2019, te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op € 466,- per maand per kind, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de wijze van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. bepaalt ten aanzien van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] ( [postcode] ) en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en polis levensverzekering dat:
1.1.
die woning dient te worden getaxeerd door een NVM-makelaar, waarbij de man drie makelaars zal voorstellen aan de vrouw en waaruit de vrouw er één zal kiezen uiterlijk binnen één week na vandaag, dat de taxatie plaats zal vinden binnen twee weken na die keuze, en dat de waarde op dat moment bindend zal zijn voor het bepalen van de overwaarde (dan wel onderwaarde) van de echtelijke woning;
1.2.
die woning aan de vrouw wordt toebedeeld indien zij binnen twee maanden na de taxatie aantoont dat zij in staat is de toebedeling van de echtelijke woning aan haar te kunnen financieren door overname van de hypothecaire geldlening en de polis levensverzekering en hiervoor de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan, waarbij de vrouw zo snel mogelijk, maar uiterlijk twee maanden nadat duidelijk is dat zij de woning kan overnemen, zorg draagt voor de levering hiervan en waarbij zij de helft van de overwaarde aan de man dient te voldoen en de kosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw en de taxatiekosten door partijen bij helfte te worden gedragen, dan wel dat een onderwaarde in de onderling verhouding tussen de man en de vrouw bij helfte zal worden gedragen;
1.3.
die woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde indien het de vrouw niet lukt om binnen twee maanden na de taxatie aan te tonen dat zij in staat is de echtelijke woning over te nemen en de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening te doen ontslaan zoals hiervoor onder 1.2 omschreven; de verkoop van de echtelijke woning dient via ofwel de eerder gekozen makelaar te geschieden dan wel via een (verkoop)makelaar die op eenzelfde wijze als hiervoor onder 1.1 omschreven, binnen twee weken nadat bekend is geworden dat de vrouw de echtelijke woning niet kan overnemen, moet worden gekozen; partijen dienen gezamenlijk een verkoopopdracht te geven aan de door hen gekozen makelaar, waarbij zij, als er geen onderlinge overeenstemming is, het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren; bij verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde dient de polis levensverzekering te worden afgekocht en de hypothecaire geldlening te worden afgelost met de opbrengst en met die opbrengst dienen ook alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar en de taxatiekosten, te worden voldaan; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde dan wel dient een onderwaarde in de onderling verhouding tussen de man en de vrouw bij helfte te worden gedragen;
1.4.
de ontstane vermogensopbouw van de polis levensverzekering doordat de vrouw tot aan de zitting (14 januari 2021) 21 maanden alleen de premie heeft voldaan en de nog te volgen premies vanaf dat moment alleen zal blijven voldoen tot aan het moment van levering van de echtelijke woning aan haar dan wel een derde uitsluitend toekomt aan de vrouw; partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de daaraan voorafgaande vermogensopbouw van de polis levensverzekering;
2. deelt toe aan de vrouw:
2.1.
de bankrekening op beider naam bij de [bank 1] met [rekeningnummer 2] , zonder nadere verrekening van het saldo;
2.2.
de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de eenmanszaak [eenmanszaak] tegen nihil, zonder nadere verrekening;
3. deelt toe aan de man:
3.1.
de aandelen van de man in [bedrijf 3] tegen nihil, zonder nadere verrekening;
4. bepaalt ten aanzien van de volgende gemeenschapsschulden dat deze in onderlinge draagplicht tussen partijen volledig door de man dienen te worden gedragen:
4.1.
de rekening-courant schuld in [bedrijf 3] ;
4.2.
de door de man ontvangen belastingenaanslagen tot 2017;
4.3.
de schuld bij de broer van de man;
verklaart voor recht dat de vrouw een aanspraak heeft op de reeds ontbonden huwelijksgemeenschap ter hoogte van de waarde van de aan haar gedane schenkingen onder uitsluitingsclausule van in totaal € 16.250,-;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning aan de [adres] te [plaats] ( [postcode] ), en het gebruik van de zaken die behoren bij de woning en tot de inboedel daarvan, voor zover deze niet reeds zijn toebedeeld aan de man en de man deze goederen niet onder zich heeft, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, tenzij de overdracht van die woning aan de vrouw dan wel een derde eerder kan plaatsvinden, alsdan eindigt het voortgezet gebruik op dat moment;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af al het over en weer meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.F. Bouwman, mr. J.C. Sluymer en mr. C.M.A. de Koning, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. S. Verhoef als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2021.