ECLI:NL:RBDHA:2021:2874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
NL20.12887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiseres op 23 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. Op 17 juli 2020 is er alsnog op de aanvraag beslist, waarbij is bepaald dat er geen dwangsom verschuldigd is. De gemachtigde van eiseres heeft op 17 september 2020 meegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Aangezien de aanvraag is ingewilligd, heeft eiseres bereikt wat zij met het beroep beoogde. Er is geen belang bij het alsnog gegrond verklaren van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het beroep tegen de beschikking op aanvraag ook betrekking heeft op de hoogte van de dwangsom, voor zover deze wordt betwist. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat er sprake was van overmacht door de coronamaatregelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover het de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen betreft.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12887

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

v-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
Op 17 juli 2020 is alsnog op de asielaanvraag van eiseres beslist, waarbij tevens is bepaald dat aan eiseres geen dwangsom verschuldigd is.
Bij bericht van 17 september 2020 heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Ingevolge artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. Met de inwilliging van de aanvraag heeft eiseres bereikt wat zij met het beroep beoogde. Niet is gebleken van enig belang van eiseres bij het alsnog gegrond verklaren van het beroep. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
2. Ingevolge artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen de beschikking op aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Ook in dit verband geldt op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb dat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk wordt gesteld.
3. Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en €1442.
4. In het dwangsombesluit van 17 juli 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. Volgens verweerder zijn in de periode van 16 maart 2020 tot aan de datum van het combinatiegehoor geen dwangsommen verbeurd, als gevolg van de maatregelen die de Nederlandse regering heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Eiseres meent dat geen sprake is geweest van overmacht aan de zijde van verweerder en stelt dat verweerder de bestuurlijke dwangsom is verschuldigd van 30 mei 2020 tot en met 17 juli 2020.
5. Eiseres heeft op 6 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent in beginsel dat verweerder op 6 april 2020 een beslissing had moeten nemen op de asielaanvraag.
6. Als vaststaand geldt inmiddels dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte procedures. Deze overmacht schortte de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op. [1]
7. Ten tijde van het intreden van de overmacht was de wettelijke beslistermijn in dit geval nog niet verstreken. Gelet op de opschorting van de resterende beslistermijn diende verweerder uiterlijk op 6 juni 2020 te beslissen op de aanvraag. Op die datum was het WBV [2] 2020/12 inmiddels in werking getreden. Hiermee maakte verweerder, conform de Procedurerichtlijn [3] , gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 om de beslistermijn met zes maanden te verlengen. [4] Als gevolg hiervan had verweerder tot 6 december 2020 de tijd om op de aanvraag te beslissen. Dat betekent dat verweerder ten tijde van het indienen van het beroepschrift (nog) niet in gebreke was. Verweerder heeft dus geen bestuurlijke dwangsommen verbeurd. Het beroep is in zoverre ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen betreft.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
2.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000; Staatscourant 2020, 26964.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020.