In deze zaak heeft eiseres op 15 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft eerder op 21 augustus 2020 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. De staatssecretaris was opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 7.500. Eiseres heeft op 28 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend, maar er is tot op heden geen besluit genomen.
In het verweerschrift van 3 februari 2021 heeft de staatssecretaris aangegeven dat er capaciteitsproblemen zijn die de tijdige besluitvorming belemmeren, maar dat eiseres inmiddels is gehoord en dat er binnen afzienbare tijd een beslissing kan volgen. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris geen ruimte heeft om anders dan binnen acht weken na de eerdere uitspraak een beslissing te nemen. De rechtbank heeft ook de impact van de coronamaatregelen meegewogen en heeft besloten om een uiterlijke beslistermijn op te leggen.
De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 200 per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 267. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.