ECLI:NL:RBDHA:2021:2786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
09/837320-19 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Diefstal met geweld, bedreiging en wapenbezit door minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021, is de verdachte, een minderjarige, beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, bedreiging en wapenbezit. De tenlastelegging omvat onder andere een straatroof op 25 augustus 2019, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft beroofd van persoonlijke bezittingen, waaronder een horloge en een tas. Tijdens de beroving is geweld gebruikt, wat resulteerde in letsel bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook op 20 maart 2019 een gaspistool en een veerdrukwapen voorhanden had, en op 10 mei 2019 een bedreiging heeft geuit richting een ander slachtoffer door snijdende bewegingen met zijn hand te maken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten, maar heeft de informatie verkregen uit de telefoon van de verdachte uitgesloten van het bewijs, omdat de verdachte op dat moment nog als getuige werd aangemerkt en niet op zijn rechten was gewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan schulddienstverlening. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/837320-19 ; 09/777043-19 (t.t.g.); 09/777051-19 (t.t.g.)
Datum uitspraak 18 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
[adres 1] ,
advocaat: mr. N.M. Fakiri te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 20 mei 2020 en 4 maart 2021.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 25 augustus 2019 in Den Haag samen met anderen [slachtoffer 1] heeft beroofd, waarbij geweld is gebruikt (parketnummer 09/837320-19, hierna: tenlastelegging 1).
Ook wordt de verdachte verweten dat hij op 20 maart 2019 een gaspistool en een veerdrukwapen voorhanden heeft gehad (parketnummer 09/777043-19, hierna: tenlastelegging 2, feiten 1 en 2) en dat hij op 10 mei 2019 I. [slachtoffer 2] heeft bedreigd door in de richting van [slachtoffer 2] te kijken en met een vinger meerdere snijdende bewegingen over zijn keel te maken dan wel een schietgebaar met zijn hand te maken (tenlastelegging 2, feit 3).
Ten slotte wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij op 15 maart 2019 samen met anderen geld en goederen van [slachtoffer 3] heeft gestolen of bankpassen heeft geheeld (parketnummer 09/777051-19, hierna: tenlastelegging 3, feit 1 primair en subsidiair) en dat hij samen met anderen met de weggenomen bankpassen door contactloos betalen geld van de rekening van [slachtoffer 3] heeft opgenomen (tenlastelegging 3, feit 2).
De volledige tekst van de - gewijzigde - tenlasteleggingen staat in bijlage I.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals weergegeven in zijn pleitnota, ten aanzien van het bij dagvaarding 1 ten laste gelegde feit een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op grond van ernstige en onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv).
De raadsman heeft daartoe gesteld dat de met vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
De rechten van de verdachte op een eerlijk proces zijn, aldus de raadsman, op meerdere momenten tijdens het voorbereidend onderzoek geschonden. De opsporingsambtenaren hebben in meerdere opzichten laakbaar gehandeld in deze zaak en hierdoor is het recht van de verdachte op een eerlijk proces doelbewust geschonden.
Zo is de verdachte op 26 augustus 2019 door [verbalisant 1] en een collega opgehaald om een rondje in de auto te rijden. [verbalisant 1] wilde, zoals hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, in de telefoon van de verdachte, die volgens [verbalisant 1] toen nog geen verdachte was, kijken om het telefoonnummer van [medeverdachte 3] te achterhalen. Van deze ontmoeting is geen proces-verbaal opgemaakt of op andere wijze verslag gedaan en bovendien zijn de rechten van de verdachte (zwijgrecht, recht op een advocaat) geschonden. In het pas op 2 augustus 2020 aan de verdediging toegezonden proces-verbaal van bevindingen met nummer 61 dat zou zijn opgemaakt op 10 september 2019, wordt wel melding van deze ontmoeting gemaakt. Uit de metadata blijkt dat dit proces-verbaal echter op een later moment is gewijzigd, aldus de raadsman.
Op 5 september 2019, nadat de [medeverdachte 1] een verklaring heeft afgelegd en er camerabeelden van de [adres 2] zijn gevorderd en bekeken, is de verdachte als getuige gehoord. Na dit verhoor is de verdachte geobserveerd en na het moment dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op straat zijn aangehouden, is de telefoon van de verdachte in beslag genomen. In het dossier bevindt zich, aldus de raadsman, geen proces-verbaal of kennisgeving van inbeslagname, zodat niet kan worden gecontroleerd wat de reden en gronden van de inbeslagname waren. Volgens de verbalisant was de telefoon vatbaar voor inbeslagname ter waarheidsvinding.
Op 6 september 2019 heeft de politie de verdachte (opnieuw) bezocht en hem om toegang tot zijn telefoon gevraagd, omdat er in de telefoon relevante informatie voor het onderzoek zou kunnen staan. Hoewel de medeverdachten op dat moment al zijn aangehouden, wordt de verdachte dan nog steeds als getuige aangemerkt en wordt hem geen cautie gegeven, noch wordt hij gewezen op het recht op een advocaat. Nadat de verdachte de pincode van zijn telefoon heeft gegeven, vinden de verbalisanten, geen WhatsApp communicatie tussen de verdachte en de twee aangehouden verdachten, maar wel een screenshot van een horloge, welk horloge identiek is aan het weggenomen horloge. Verbalisanten confronteren de verdachte met hun bevindingen, maar geven hem nog steeds geen cautie en wijzen hem ook niet op zijn rechten. Volgens de raadsman had de verdachte al vanaf 26 augustus 2019, na de verklaring van [medeverdachte 1] en het bekijken van de camerabeelden, als verdachte ex artikel 27 Sv moeten worden aangemerkt. De politie heeft de verdachte echter, aldus de raadsman, welbewust als lokaas voor de medeverdachten gebruikt.
De verdachte heeft geen gebruik kunnen maken van zijn rechten zoals het niet meewerken aan zijn eigen veroordeling, zijn zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat en daardoor is een ernstige inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde.
Pas op 7 september 2019 is de verdachte aangehouden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. R.P. Tuinenburg, heeft ter zitting aangegeven dat er feiten en omstandigheden dienen te zijn waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit blijkt, wil iemand als verdachte aangemerkt kunnen worden op grond van artikel 27 Sv.
De enkele omstandigheid dat de verdachte op beelden staat met mededaders, toen nog verdachten, maakt niet dat je hem kunt aanmerken als verdachte van een feit dat later op een andere locatie is gepleegd. Wat je er wel uit af kunt leiden is dat de verdachte contact heeft met de vermoedelijke daders van een straatroof. Niet elke getuige is even welwillend om een verklaring af te leggen, aldus de officier van justitie, en getuigen liegen ook.
Het Wetboek van Strafvordering zegt hoe er met het horen van getuigen moet worden omgegaan en ook aan minderjarige getuigen of getuigen met een beperking kunnen vragen worden gesteld. Het is daarbij niet ongebruikelijk dat je als je een band met een getuige wil opbouwen je een bepaalde mate van psychologie toepast, bijvoorbeeld door het vaststellen waar je het over eens bent, zoals dat iets een ernstig feit is en vervolgens vragen of de getuige wil helpen om de daders te vinden. De officier van justitie geeft te kennen in deze wijze van vragen niet te zien dat dit een verhoor van een verdachte betreft.
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij in het betoog van de raadsman geen feiten en omstandigheden heeft gehoord waaruit het vermoeden van schuld zou moeten blijken en waarmee de verdachte dus de status van de verdachte zou moeten krijgen in plaats van getuige. Dit kan niet worden afgeleid uit de videobeelden, niet uit de ontmoeting die hij eerder heeft gehad en ook niet uit het feit dat hij zijn pincode afgeeft. Dit kan wel worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden die ontstonden uit de telefoon van de verdachte waaruit blijkt dat er foto’s zijn aangetroffen van weggenomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft voorts meegedeeld dat hij de raadsman hoort zeggen dat een bepaalde opsporingsambtenaar bij de rechter-commissaris zou liegen en geeft aan de betreffende opsporingsambtenaar als een integer persoon te kennen, die juist ook bewust nadenkt of iemand verdachte of getuige is, juist om de rechten van de verdachte te beschermen.
Er wordt door de verdediging gesproken van doelbewuste en grove veronachtzaming omdat iets in een proces-verbaal van relaas is neergelegd en vervolgens wordt via metadata aangetoond dat het niet juist zou zijn. Als er iets in een proces-verbaal van relaas is geverbaliseerd dan voldoet dit aan de verbaliseerplicht. Het is vastgelegd en toetsbaar en controleerbaar. De raadsman heeft aldus de officier van justitie niet geduid waaruit de doelbewuste en grove veronachtzaming zou bestaan. Het uiteindelijke belang dat zou zijn geschaad, zou zijn dat er vragen aan de verdachte zijn gesteld zonder aanwezigheid van zijn raadsman. De verdachte was toen nog getuige. Het moment waarop de raadsman er wel bij is gekomen, is het eerste moment waarop de verdachte als verdachte werd gezien.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dient ten eerste sprake zijn geweest van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim waardoor geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
De rechter moet vervolgens beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Wat betreft de gang van zaken rondom het meenemen van de verdachte in de politieauto op 26 augustus 2019 om een ‘rondje te rijden’ overweegt de rechtbank dat het proces-verbaal waarin hiervan melding wordt gemaakt weliswaar pas op 2 augustus 2020 aan het dossier is toegevoegd, maar dat daaruit niet volgt dat zondermeer sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het was kennelijk de bedoeling om meer informatie over de identiteit van de twee destijds nog onbekende (mede)verdachten te krijgen. De rechtbank ziet niet in dat de positie van de verdachte, die zichzelf tijdens dit rondje in de auto ook niet heeft belast, daardoor slechter is geworden en hij welbewust in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de gang van zaken rondom de inbeslagname van de telefoon van de verdachte. Op 5 september 2019 is de verdachte korte tijd geobserveerd, nadat hij als getuige was gehoord. Door deze observatie, die kennelijk net als het getuigenverhoor was bedoeld om de identiteit van de verdachten te achterhalen, werd de verdachte evenmin in zijn belangen geschaad. De verdachte is na zijn verhoor direct naar [medeverdachte 3] toe gegaan. [medeverdachte 3] is even later samen met [medeverdachte 2] als verdachte in deze zaak aangehouden. Pas daarna, dus op het moment dat de identiteit van de (mede)verdachten bekend was, is de telefoon van de verdachte, die op dat moment volgens de politie nog steeds als getuige werd gezien, in beslag genomen voor waarheidsvinding. Voorts heeft de politie de verdachte thuis bezocht om hem om de pincode van de telefoon te vragen, om te onderzoeken of daarop “voor het onderzoeksteam relevante informatie zou kunnen staan”, welke pincode de verdachte de politie ook heeft gegeven. Volgens de politie zou het onderzoek aan de telefoon betrekking hebben op de contacten tussen de verdachte (toen nog getuige) en de (mede)verdachten. Volgens het proces-verbaal dat de politie heeft opgemaakt over het onderzoek aan de telefoon van de verdachte bleek dat in WhatsApp geen relevante communicatie stond en dat vervolgens is gekeken in de fotogalerij naar recente foto’s van goederen die binnen de aangifte als gestolen waren opgegeven. Pas nadat deze waren gevonden en pas nadat de verdachte hiermee werd geconfronteerd en een reactie had gegeven, werd hij als verdachte aangemerkt.
De rechtbank kan zich, gelet op deze gang van zaken, niet aan de indruk onttrekken dat de inbeslagname van en het onderzoek aan de telefoon, niet alleen zag op het verstevigen van de verdenking van de inmiddels aangehouden medeverdachten, maar dat ook rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte de door aangever genoemde, maar op dat moment nog onbekende derde jongen was. De verdachte had op dat moment in redelijkheid als verdachte moeten worden aangemerkt en had moeten worden gewezen op zijn rechten, zoals de cautie, het zwijgrecht – waarin immers besloten ligt het recht om zichzelf niet te belasten - en het recht op bijstand van een advocaat. De verdachte heeft weliswaar zelf zijn pincode gegeven, maar naar het oordeel van de rechtbank kan het op deze wijze ontfutselen van – naar later blijkt belastende - informatie van een minderjarige, die niet op zijn rechten is gewezen omdat de politie hem nog niet als verdachte heeft aangemerkt, niet door de beugel. Naar het oordeel van de rechtbank is op dat moment sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Dit verzuim is echter niet van dien aard dat geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die niet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Het door het verzuim voor de verdachte veroorzaakte nadeel kan immers ook worden opgeheven door de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van de verdachte van het bewijs uit te sluiten. De rechtbank zal daarom niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie overgaan, maar zal de door de politie verkregen informatie uit de telefoon van de verdachte wel uitsluiten van het bewijs.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte tenlastelegging 1, tenlastelegging 2, feit 1, 2 en 3 en tenlastelegging 3, feit 1 primair en
feit 2 heeft begaan. De officier van justitie heeft het volgende naar voren gebracht.
Tenlastelegging 1
Op grond van de aangifte, het letsel en de belastende verklaringen van de drie medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en alle andere omstandigheden in het dossier acht de officier van justitie de verklaring van de verdachte dat hij niets van deze diefstal met geweld wist niet geloofwaardig. Op de telefoon van de verdachte is een screenshot aangetroffen van een Gucci horloge, eenzelfde horloge dat ook was weggenomen. Ook is er nog een filmpje aangetroffen waarop de verdachte op 28 augustus 2019 met een deel van de gestolen spullen te zien is. De verdachte had deze spullen vlak nadat het feit is gepleegd dus in zijn bezit. Ook beschouwt de officier van justitie de verdachte als een van degenen die tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Hij kan, aldus de officier van justitie, als medepleger van deze diefstal met geweld worden gezien. Het feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Tenlastelegging 2
Op de kamer van de verdachte bij Jeugdformaat zijn twee wapens gevonden, een gaspistool en een veerdrukwapen, die net echt leken.
De verdachte heeft deze feiten ook bekend. Feiten 1 en 2 zijn wettig en overtuigend bewezen.
Ook de bedreiging van aangever [slachtoffer 2] acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte.
Tenlastelegging 3
De officier van justitie stelt voorop dat degene die kort na het moment dat dit gestolen is, in het bezit is van een gestolen goed, kan worden gehouden voor de dief, tenzij deze persoon een aannemelijke verklaring heeft waarom hij in het bezit was van het gestolen goed.
De verdachte was in het bezit van één van de gestolen bankpassen van aangever [slachtoffer 3] vlak nadat deze waren weggenomen en heeft daarmee contactloos betaald. De verklaring van de verdachte over hoe hij in het bezit is gekomen van deze bankpas is niet geloofwaardig. De verdachte was samen met de [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij Fit for Free om te sporten precies op het moment dat de jas van aangever met daarin de overige gestolen goederen waaronder bankpassen is gestolen. De officier van justitie ziet de verdachte daarom als een van de medeplegers van de diefstal.
Dit maakt dat zowel de diefstal in vereniging, feit 1 primair, als feit 2, het samen met anderen wegnemen van een geldbedrag door middel van een valse sleutel, wettig en overtuigen bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Tenlastelegging 1
Mocht de rechtbank oordelen dat de officier van justitie wel tot vervolging van feit 1 kan overgaan, dan bepleit de raadsman vrijspraak van dit feit. De verklaring van de verdachte die hij als getuige heeft afgelegd moet van het bewijs worden uitgesloten. Ook de informatie die is verkregen uit de telefoon van de verdachte toen hij nog getuige was, de processen-verbaal van bevindingen op pagina 118 en volgende en ook op pagina 121 en volgende moeten van het bewijs worden uitgesloten. Verder heeft aangever geen signalement van dader 3 gegeven dat dusdanige kenmerken bevat dat deze aan de verdachte kunnen worden gelinkt.
De verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] moeten eveneens van het bewijs worden uitgesloten. [medeverdachte 2] heeft eerst gezwegen, daarna leugenachtig verklaard en uiteindelijk heeft hij geprobeerd zijn eigen rol te verkleinen. [medeverdachte 1] heeft de verdachte niet daadwerkelijk genoemd als derde jongen, zij denkt dit alleen maar.
[medeverdachte 3] heeft alleen over zijn eigen rol verklaard en ook heeft hij verklaard dat [medeverdachte 2] alle spullen had, behalve de schoenen, die had hijzelf. De verdachte had de spullen van [medeverdachte 2] gekregen om een filmpje te maken.
De politie heeft voorts het alibi van de verdachte die ten tijde van het feit binnen was in het pand van Jeugdformaat, hetgeen op de camerabeelden ook is te zien, niet geverifieerd.
Al met al heeft de verdachte geen rol gespeeld bij de diefstal met geweld en is ook niet gebleken dat er sprake zou zijn geweest van enige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte was niet betrokken bij het maken van een plan of de verdeling van de buit.
Tenlastelegging 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 op deze dagvaarding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe allereerst gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of mishandeld zou kunnen worden.
Uit de verklaring van aangever blijkt niet duidelijk of hij zich nu bedreigd voelde op 10 mei 2019 of dat hij zich beklaagde over een eerder incident dat voor 10 mei 2019 is gebeurd.
[getuige 1] , een vriend van aangever, heeft aldus de raadsman niet verklaard dat hij zich door het maken van de gebaren bedreigd voelde, maar hij noemde de situatie ‘niet prettig’. De raadsman verzoekt de rechtbank de verklaring van de [getuige 1] en ook van [getuige 2] , uit te sluiten van het bewijs, nu aangever en de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd
De verdachte heeft ontkend een schietgebaar dan wel een snijdend gebaar met zijn vinger langs zijn keel te hebben gemaakt in de McDonalds en ook op de camerabeelden van de McDonalds zijn deze gebaren niet waar te nemen. De verdachte heeft verklaard wel een keer een snijdende beweging met zijn vinger langs zijn keel te hebben gemaakt, maar dit was niet gericht tegen aangever en als grap bedoeld.
Tenlastelegging 3
Ook ten aanzien van deze dagvaarding heeft de raadsman integraal vrijspraak bepleit.
Hij heeft aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend goederen bij Fit for Free te hebben gestolen en ook niets wist van de diefstal van de pinpassen en de autosleutel.
Uit het dossier blijkt ook niet dat de verdachte goederen heeft weggenomen met het oogmerk zich deze toe te eigenen, zoals onder 1 primair is ten laste gelegd. Hij heeft ook niet gezien dat een ander deze heeft gestolen. De verdachte heeft wel een pinpas van [medeverdachte 4] gekregen om sigaretten voor hem mee te betalen en heeft ook € 1,- bij de BP gepind om snickers te betalen. De verdachte wist niet dat deze pinpas gestolen was en had dit ook niet redelijkerwijs hoeven vermoeden.
De verdachte kende [medeverdachte 4] nog maar net, want hij was nieuw op de groep. [medeverdachte 4] geeft bij de politie geen antwoord op de vraag of hij de goederen heeft gestolen maar staat wel op camerabeelden met de pinpassen en [medeverdachte 5] beroept zich op zijn zwijgrecht.
De autosleutel heeft de verdachte gevonden op de stoep bij Fit for Free.
Uit het dossier volgt ook niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
4.3
De beoordeling van de tenlasteleggingen.
Tenlastelegging 1 [1]
Aangever [slachtoffer 1] had een afspraak met [medeverdachte 1] [2] Hij had haar ongeveer een week of anderhalf geleden ontmoet. Toen hij met haar op een bankje zat kwamen er twee jongens aan. [medeverdachte 1] liep weg en de jongens kwamen op hem af. Een ervan liet een mes zien dat in zijn broeksband zat. Hij werd op zijn gezicht geslagen en viel op de grond. Daarna werd hij door hen beiden geschopt op zijn bovenlichaam en zijn hoofd. Er kwam een derde jongen bij en die begon hem ook te schoppen. Hij werd door hem geraakt in zijn nek en op zijn hoofd. Alle jongens pakten vervolgens spullen van hem af, te weten een riem, een ring, een paar schoenen, een horloge, een koptelefoon en een tas met inhoud (portemonnee, zonnebril, fles parfum, hoofdtelefoon, paspoort en bankpas). Er is ‘spullen afdoen’ gezegd. [3]
Aangever heeft verklaard dat hij pijn aan zijn borstkas, in zijn middenrif had waardoor hij heel moeilijk kon ademen, en ook pijn aan zijn hoofd, voor en achter.
[verbalisant 2] constateerde dat aangever zichtbaar rode vlekken aan de linkerzijde en aan de rechterzijde van zijn borstkas had, dat hij vermoedelijk een schoenafdruk op de rechter voorzijde van zijn hoofd had, een zwelling rond zijn rechter wenkbrauw, een dikke linker wenkbrauw, een zwelling ter hoogte van zijn linker slaap, een dikke neus ter hoogte van de neusbrug, rode vlekken en bulten in zijn nek en schaafwonden aan zijn rechter elleboog had. [4]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij een afspraak met aangever heeft gemaakt, omdat ze dat hadden bedacht omdat [medeverdachte 3] had gezien dat die jongen geld had. Zij heeft die jongen gelokt, maar ze dacht dat ze gewoon zijn geld zouden vragen en klaar, niet al dat geweld. [5] In haar tweede verhoor op 11 september 2019 heeft zij verklaard dat ze de vorige keer niet helemaal de waarheid had gezegd, omdat ze alles op [medeverdachte 3] had gegooid, maar dat het om een groepsgesprek ging. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] als eerste kwamen aanlopen en dat er even later nog iemand kwam aanlopen.
Zij heeft verder verklaard dat de politie zijn werk goed heeft gedaan, omdat iedereen is opgepakt. Verder verklaarde zij dat [medeverdachte 3] en [verdachte] al wel genoeg hebben gezegd en zelf wel kunnen vertellen of zij aan haar hebben gevraagd om de afspraak door te laten gaan en zij raadde de politie aan naar hun schoenafdruk kijken. Op de uitdrukkelijke vraag van de verbalisant hoe [medeverdachte 1] wist dat de verdachte de derde jongen was, nu deze jongen in het zwart gekleed was en een bivakmuts droeg, antwoordde zij ‘één + één = toch twee’. Zij verklaarde voorts dat zij de verdachte niet heeft herkend, maar de verdachte ook bij het plan betrokken was en er geen andere mensen waren betrokken dan hun drie. [6]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op de kamer hebben gesmoeld over het gebeuren en dat de jongens die op camerabeelden staan bij Jeugdformaat kunnen bevestigen dat hij de jongen niet heeft aangeraakt. [7] Later heeft hij verklaard dat hij samen was met [medeverdachte 3] en [verdachte] en dat er werd gevochten met een jongen waar [medeverdachte 1] mee was. [verdachte] kwam er later bij. Die jongen gooide zijn tas in de bosjes en [medeverdachte 2] heeft die tas gepakt.
De overige spullen die zijn weggenomen hebben [medeverdachte 3] en de verdachte bij [medeverdachte 2] gebracht en deze spullen zijn de volgende ochtend vroeg weer bij hem opgehaald. Het waren een paar schoenen en een tasje met wat losse dingen. De buit werd verdeeld.
Hij had zelf de tas, het parfum en de zonnebril van aangever, [medeverdachte 3] had de schoenen en de riem en de verdachte het horloge. [medeverdachte 1] had het Buddha to Buddha armbandje. Volgens [medeverdachte 2] staat abusievelijk in de aangifte dat dit een ring was. [8]
De verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter zitting ontkend iets met de beroving op 25 augustus 2019 te maken te hebben gehad.
De verdachte heeft ter zitting wel verklaard dat hij [verdachte] wordt genoemd en dat hij
[medeverdachte 3] noemde, omdat hij een contactverbod met hem had. Hij wilde met de mooie spullen die [medeverdachte 2] had, waaronder een zonnebril, een riem en een Gucci horloge, een filmpje maken. [9]
Zoals hierboven overwogen zal de rechtbank de bewijsmiddelen die voortvloeien uit de inbeslagname en het doorzoeken van de telefoon van de verdachte niet voor het bewijs gebruiken. De rechtbank maakt uit de aangifte op dat er, naast medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een derde persoon bij de diefstal met geweld betrokken was die wat later aankwam en de aangever ook heeft geschopt in zijn nek en op zijn hoofd. De rechtbank acht gelet op voormelde verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze persoon is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank voorts van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Er was sprake van een plan, dit plan is uitgevoerd en vervolgens is de buit verdeeld. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Tenlastelegging 2
Feiten 1 en 2 [10]
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [11] , omdat de verdachte deze feiten heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting van 4 maart 2021;
  • het proces-verbaal van aanhouding van de [verdachte] , d.d. 20 maart 2019, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2019074453-3 (p. 8-9);
  • het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 maart 2019, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2019074453-6 (p. 5-6);
  • het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, d.d. 20 maart 2019, opgenomen in het proces-verbaal 2019074453, WME nr. 157/219 (p. 35-36);
  • het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, d.d. 20 maart 2019, opgenomen in het proces-verbaal 2019074453, WME nr. 158/219 (p. 37-38).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit op 20 maart 2019 in
Den Haag.
Feit 3 [12]
Op 10 mei 2019 was [slachtoffer 2] bij de McDonalds op het Spui in Den Haag. Hij was samen met een vriendin van hem, [getuige 2] . Daar zag hij twee jongens die hem eerder hadden beroofd en beschoten. Een van de jongens, [verdachte]
, gebaarde naar hem ’snijbewegingen met zijn vingers over zijn keel’. Hij liep naar de tramtunnel, maar de jongens liepen hem constant achterna en bleven snijbewegingen maken. Aangever belde vervolgens 112. [13]
Meer specifiek verklaarde aangever dat hij [verdachte] een gebaar zag maken van: je kan mij niks maken, en dat [verdachte] daarna een gebaar met zijn vinger langs zijn keel maakte. [verdachte] wreef ook in zijn handen en deed of hij aangever zou schieten. Hij keek aangever hierbij aan. [14]
[getuige 1] [15] en [getuige 2] [16] verklaarden ook allebei dat een jongen met zijn hand een vinger langs zijn keel haalde alsof hij aangever wilde doden. [getuige 1] verklaarde dat de jongen dit meerdere malen deed en [getuige 2] verklaarde dat de jongen ook een schietbeweging maakte met twee vingers naar voren. De jongen keek aangever aan.
[getuige 2] wilde direct naar huis.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wel een keer een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt, maar dat dit niet tegen aangever was bedoeld. [17]
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij wel een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt, maar dat dit als grapje was bedoeld. Aangever was hem aan het uitdagen, maar hij wilde aangever niets aan doen. [18]
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] , voornoemde verklaringen van de [getuige 1] en [getuige 2] , en ook de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris en ter zitting, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met een vinger snijdende bewegingen langs zijn keel heeft gemaakt richting aangever en ook dat hij een schietgebaar met zijn hand heeft gemaakt.
Ook is de rechtbank van oordeel dat bij aangever hierdoor de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of mishandeld zou kunnen worden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte en de andere jongen geruime tijd aangever achtervolgden en dat de verdachte daarbij zijn bedreiging herhaalde. De bedreiging was dusdanig dat [getuige 2] direct naar huis wilde en aangever 112 heeft gebeld. Dat de situatie op 10 mei 2019 mogelijk gekleurd was door wat er twee weken eerder was gebeurd, maakt de angst van aangever niet anders. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Tenlastelegging 3 [19]
Volgens de aangifte van [slachtoffer 3] ) is hij op vrijdag 15 maart 2019 omstreeks 14.50 uur gaan fitnessen in sportschool Fit for Free aan de [adres 3] te Den Haag. Hij heeft zijn jas daar opgehangen in de voor iedereen toegankelijke garderobe en omstreeks 15.15 uur was de jas weg. In die jas zaten ook zijn Volkswagen autosleutels, zijn rijbewijs, ongeveer € 60,00 contant geld en twee bankpassen (een ING bankpas en een bankpas van de ABN AMRO). Kort daarna bemerkte hij via de bankapplicatie op zijn telefoon dat er kennelijk ongeautoriseerd contactloos was betaald met de beide bankpassen op verschillende locaties in Den Haag.
Van de ING rekening was afgeschreven:
om 15.01 uur: € 1,00 bij een BP tankstation;
om 15.17 uur en om 15.19 uur: respectievelijk € 20,00 en € 15,00 bij betaalautomaten; en
om 15.20 uur € 10,00 bij supermarkt Mikros.
Van de ABN AMRO rekening was afgeschreven:
om 14.53 uur: € 22,35 bij een Shell tankstation;
om 15.02 uur: € 1,00 bij een BP tankstation;
om 15.18 uur en om 15.22 uur tweemaal € 7,00 bij supermarkt Mikros; en
om 15.23 uur € 10,00 bij een betaalautomaat.
Vervolgens heeft aangever de pinlocaties die bekend waren bezocht en er bleken bij de BP, Shell en Mikros camerabeelden beschikbaar te zijn. [20]
Op de camerabeelden van het Shell tankstation op de Sportlaan 1 in Den Haag van 15 maart 2019 zag verbalisant om 14.51 uur een man de entree van de Shell winkel betreden en hij herkende deze man als [medeverdachte 4] , die hij eerder als verdachte in een andere zaak had gehoord. Verbalisant zag dat [medeverdachte 4] een blikje fris uit het schap pakte en het blikje aanbood bij de kassier om 14.52 uur. Hij zag dat het pasje wit en groen van kleur was, zoals die van de ABN AMRO.
Vervolgens zag hij dat [medeverdachte 4] het blikje afrekende en kennelijk de kassier verzocht had om € 20,00 bij te mogen pinnen, want na de betaling overhandigde de kassier [medeverdachte 4] twee coupures van elk € 10,00. Verbalisant heeft verder gerelateerd dat hem ambtshalve bekend was dat in de aangifte van [slachtoffer 3] ongeautoriseerd contactloos een bedrag van
€ 22,35 is gepind bij de betreffende Shell winkel op 15 maart 2019 omstreeks 15.53 uur. [21]
Op de camerabeelden van het BP tankstation aan de Statenlaan 158 in Den Haag van
15 maart 2019 zag verbalisant om 15.04 uur twee mannen de winkel betreden. De camerabeelden liepen wat betreft het tijdstip twee minuten voor op het werkelijke tijdstip. De eerste man op de beelden herkende hij direct als [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] betrad de winkel met de tweede man. De tweede man heeft een snickers uit het schap gehaald, waarna hij in de rij van de kassa is gaan staan. [medeverdachte 4] heeft een zakje malthesers gepakt, waarna hij achter de tweede man in de rij is aangesloten. Verbalisant zag vervolgens dat de tweede man om 15.04 uur de snickers aanbood bij de kassier en een oranje pinpas, zoals die van de ING-bank, langs de betaalautomaat haalde. Hierna heeft [medeverdachte 4] de malthesers ter betaling aangeboden en contactloos betaald met een pinpas.
Verbalisant heeft verder gerelateerd dat hem ambtshalve bekend was dat in de aangifte van [slachtoffer 3] op 15 maart 2019 omstreeks 15.02 uur twee keer ongeautoriseerd contactloos een bedrag van telkens € 1,00 is gepind bij de betreffende BP winkel, een keer vanaf een ING rekening en een keer vanaf een ABN rekening. Ook is hem door het winkelpersoneel verteld dat zowel de snickers als de malthesers elk € 1,00 kostten. [22]
De verdachte heeft verklaard dat hij op 15 maart 2019 met iemand van zijn groep bij Jeugdformaat, genaamd [medeverdachte 5] en een vriend van [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) bij de Fit for Free op de hoek van de Houtrustweg met de Laan van Poot is geweest. Toen hij aan de apparaten bezig was gingen [medeverdachte 5] en zijn vriend ineens weg. De verdachte heeft snel zijn training afgemaakt en zijn jas uit de garderobe gepakt, want [medeverdachte 5] had zijn sporttas al meegenomen. Hij kwam [medeverdachte 5] en zijn vriend buiten weer tegen en heeft toen [medeverdachte 5] geld gevraagd om snickers te kopen, waarop [medeverdachte 5] hem een ING pasje heeft gegeven. Met dat pasje heeft de verdachte contactloos € 1,00 betaald bij het BP tankstation op de Statenlaan. [medeverdachte 5] zelf had daar ook iets gekocht.
Hierna zijn ze met z’n drieën met de tram naar de supermarkt Mikros gegaan, waar hij voor [medeverdachte 5] met die ING-pas 3 keer sigaretten heeft gehaald. [medeverdachte 5] wilde dat niet zelf doen omdat hij er jong uitziet.
Bij de coffeeshop Sympathy heeft de verdachte geprobeerd wat te kopen van de € 20,00 die [medeverdachte 5] had bijgepind bij de Shell.
Achteraf had de verdachte het idee gebruikt te zijn om die dingen te halen voor die gasten. Hij voelde zich door [medeverdachte 5] een beetje onder druk gezet. De Volkswagensleutel die in de kamer van de verdachte is gevonden heeft hij buiten op de stoep bij Fit for Free aangetroffen vóór die bocht richting Shell. [23]
De verdachte heeft ontkend dat hij de jas met inhoud uit de garderobe van de Fit for Free heeft gestolen. De verdachte wist niets van deze diefstal en wist ook niet dat de pinpas die hij van [medeverdachte 5] had gekregen gestolen was.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal van de jas met daarin onder meer die twee bankpassen in de Fit for Free in vereniging met zijn medeverdachten heeft gepleegd. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] eerder weg waren gegaan tijdens het fitnessen en dat hij nog achter bleef. Op dat moment hadden de medeverdachten de gelegenheid voor deze diefstal. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van feit 1 primair.
De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte door de wijze waarop er van de pinpassen gebruik werd gemaakt, namelijk op drie verschillende locaties binnen korte tijd meerdere keren contactloos betalen van kleine bedragen met dezelfde twee pinpassen, bij de verdachte een belletje had moeten gaan rinkelen waardoor de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de pinpassen gestolen waren. De rechtbank acht het medeplegen van schuldheling, feit 1 subsidiair, daarom wettig en overtuigend bewezen.
Nu de verdachte samen met zijn twee medeverdachten onder verdachte omstandigheden contactloos heeft gepind met twee bankpassen (van de ING en ABN AMRO bank) die kort daarvoor door zijn medeverdachten waren gestolen, staat naar het oordeel van de rechtbank ook het oogmerk om dit geld weg te nemen vast. De rechtbank acht daarom ook feit 2, het medeplegen van het diverse keren contactloos betalen met die bankpassen op verschillende locaties, zijnde diefstal met een valse sleutel, wettig en overtuigend bewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 4.3 genoemde bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte de feiten heeft gepleegd. De bewezenverklaring staat in bijlage II.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 124 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht gedurende 1 jaar en het meewerken aan de Pilot Schulddienstverlening voor de duur van 6 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht de rechtbank tot bewezenverklaring komen, bepleit dat bij de straftoemeting rekening wordt gehouden met de conclusies uit de Pro Justitia rapport van
19 augustus 2019 en sluit zich ten aanzien van de op te leggen straf aan bij het advies van de
Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en hetgeen van de zijde van de jeugdreclassering naar voren is gebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.1
De ernst van de feiten
Voor de ernst van de feiten kijkt de rechtbank vooral naar de bewezenverklaarde straatroof.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan dit ernstige misdrijf. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat het slachtoffer bewust is uitgezocht vanwege de spullen die hij had en onder valse voorwendselen naar een rustige plek is gelokt.
Daarbij komt dat het slachtoffer meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen. Er was sprake van heftig letsel, waarbij zelfs een schoenafdruk op het voorhoofd van het slachtoffer was te zien. Deze diefstal met geweld had voor het slachtoffer heel anders kunnen aflopen.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen nog lange tijd de nadelige psychische en fysieke gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Blijkens de toelichting op de vordering benadeelde partij is dit bij het slachtoffer ook het geval. Hij heeft langere tijd lichamelijke pijn gehad, is zijn vertrouwen kwijt en is angstig.
De verdachte en haar mededaders hebben met hun gedrag tevens een grove inbreuk gemaakt op de rechtsorde.
De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door het handelen van de verdachte en zijn mededaders versterkt. De rechtbank rekent de verdachte en zijn mededaders dit feit daarom zwaar aan.
De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de straf ook rekening houden met de andere bewezenverklaarde feiten.
Ook de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling zorgt voor angst bij het slachtoffer en de samenleving.
Daarbij komt het feit dat de verdachte twee verboden wapens op zijn kamer had. Dit was niet alleen gevaarlijk voor de verdachte, maar ook voor zijn huisgenoten en de samenleving in het algemeen. Bij het helen van pinpassen en vervolgens met deze passen geld van de rekening van het slachtoffer weg te nemen, hebben de verdachte en zijn mededaders alleen aan hun eigen geldelijk gewin gedacht en niet aan de schade die het slachtoffer door hun handelen heeft geleden.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Op het strafblad van de verdachte staat dat hij op 20 april 2017 door de kinderrechter is veroordeeld voor een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ook heeft de verdachte op 24 oktober 2018 een geldboete gekregen voor geluidsoverlast.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad en ook kennis genomen van het pro Justitia rapport van 19 augustus 2019, opgesteld door mevrouw [naam] , GZ-psycholoog.
In het - weliswaar gedateerde - rapport van de psycholoog leest de rechtbank dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van een verstandelijke beperking. Daarnaast is er sprake van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis, met o.a. overmatige angsten en wisselende stemming tot gevolg. Tenslotte is er sprake van een ouder-kind relatieprobleem en zijn er problemen verband houdend met het wonen in een instelling.
Blijkens het meest recente rapport van de Raad van 25 februari 2021 lijkt de verdachte zich gedurende het afgelopen jaar goed te hebben ingezet en ontwikkeld, waardoor de beschermende factoren de risicofactoren overstijgen. Het risico op herhaling van delictgedrag kan als klein worden ingeschat.
Ondanks de heftige en elkaar snel opvolgende strafbare feiten in 2019 lijkt de verdachte het afgelopen jaar de nodige positieve ervaringen te hebben opgedaan. Zo heeft hij zijn diploma behaald en is hij doorgestroomd naar een woning met begeleiding richting zelfstandigheid. Ook kan gesteld worden dat hij juiste keuzes maakt, zoals het behouden van contacten met jeugdreclassering, de behandeling vanuit de Opvoedpoli en de coach. Daarnaast is verdachte ook niet meer in aanraking gekomen met de politie, anders dan vanwege ruzies met zijn vriendin, hetgeen wel een punt van aandacht is.
De verdachte j komt ook niet in de problemen vanwege middelengebruik of vrienden. Een nieuw IQ onderzoek lijkt aangewezen, omdat de verdachte in gesprekken inzicht vertoont en verbanden weet te leggen waardoor hij minder beperkt lijkt dan werd gedacht.
De verdachte heeft geprofiteerd van de hulpverlening, maar verdere begeleiding door de jeugdreclassering is helpend om de hulpverlening te borgen.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een geheel voorwaardelijke werkstraf, met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht in het kader van de meldplicht.
Ter zitting is van de zijde van de Raad meegedeeld dat de verdachte gelukkig een professioneel netwerk om zich heen heeft waardoor hij de positieve lijn kan voortzetten.
Er zijn contra-indicaties voor het opleggen van voorwaardelijke jeugddetentie zodat het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf wordt geadviseerd. Naast het verplichte jeugdreclasseringstoezicht voor de duur van 1 jaar wordt nu ook het meewerken aan schulddienstverlening voor de duur van 6 maanden geadviseerd. Dit is een pilot in de regio Haaglanden en de verdachte wordt geholpen om zijn administratieve huishouding op orde te brengen en te houden.
Van de zijde van de jeugdreclassering is aangegeven dat de verdachte overal voor openstaat en ook overal aan meewerkt en dat in het kader van de jeugdreclasseringsbegeleiding relatietherapie voor de verdachte en zijn vriendin is aangevraagd, omdat zij de relatie willen voortzetten.
De verdachte heeft ter zitting zelf aangegeven dat hij zelfstandiger is geworden, een diploma heeft gehaald en verder wil leren en dat hij met zijn coach heeft geregeld dat hij op korte termijn een nieuwe IQ-test kan doen.
7.3.3
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de (lichte) overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde geweldsfeiten en dan met name de straatroof, en gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. Om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn begeleiding te waarborgen, ziet de rechtbank aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank vindt, mede gelet op de veelheid aan feiten, een voorwaardelijke werkstraf in plaats van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie, niet passend. De rechtbank zal verder, overeenkomstig het advies van de Raad als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht opleggen voor de duur van maximaal 1 jaar en ook schulddienstverlening voor de duur van 6 maanden.

8.De vordering van de benadeelde partijen

Tenlastelegging 1
Namens
[slachtoffer 1]is schriftelijk een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend, bestaande uit een bedrag van € 2.500,00 aan geleden immateriële schade.
Tenlastelegging 3
[slachtoffer 3]heeft mondeling ter zitting een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend, bestaande uit een bedrag van € 630,00 aan geleden materiële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Tenlastelegging 1
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van €1.000,-, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tenlastelegging 3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 550,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
8.2
Het standpunt van de advocaat
Tenlastelegging 1
De raadsman heeft vanwege de bepleite niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie en de vrijspraak de rechtbank verzocht de benadeelde partij D [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel deze af te wijzen.
Tenlastelegging 3
De raadsman heeft de rechtbank ook verzocht de benadeelde partij [slachtoffer 3]
niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel deze af te wijzen, nu deze vordering niet voldoende is onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Tenlastelegging 1
De rechtbank overweegt dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit en de informatie uit de vordering van de benadeelde partij, genoegzaam volgt dat lichamelijke en psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dat deze schade € 2.500,- zou bedragen is zonder toereikende onderbouwing gebleven. De rechtbank zal daarom het bedrag ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid begroten en wijst aldus een bedrag van
€ 1.000,00toe.
De rechtbank zal de vordering dan ook ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot het bedrag van
€ 1.000,00. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf
25 augustus 2019 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter
aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op
€ 00,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot
€ 1.000,00,hoofdelijk en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2019 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 1] ;
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de
gijzelingbepalen op
0 dagen.
Tenlastelegging 3
De vordering, die ter zitting is gesteld op € 630,00 aan geleden materiële schade, is namens de verdachte betwist. De vordering bestaat uit de volgende bedragen: € 150,00 eigen risico vervanging van de autosloten, € 60,00 aan contant geld, € 40,00 voor het vernieuwen van het gestolen rijbewijs, € 380,00 voor de vervanging van de gestolen jas en € 93,35 voor het contactloos pinnen.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van de jas van aangever, met de zich daarin bevindende goederen, maar wel de schuldheling van de pinpassen en het contactloos pinnen met deze passen bewezenverklaard. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering ad
€ 93,35toewijzen. Vast staat dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van voornoemde bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal de vordering dan ook ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot het bedrag van
€ 93,35.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op
€ 00,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot
€ 93,35aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 3].
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de
gijzelingbepalen op
0 dagen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47
,77a, 77g
,77i
,77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 311, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
13, 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 primair op tenlastelegging 3 heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het feit op tenlastelegging 1, de feiten 1, 2 en 3 op tenlastelegging 2 en de feiten 1 subsidiair en 2 op tenlastelegging 3
heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
tenlastelegging 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
tenlastelegging 2
feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
tenlastelegging 3
feit 1 subsidiair
medeplegen van schuldheling;
feit 2
diefstal weg door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 124 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een deel van deze jeugddetentie van
30 DAGENniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de periode van maximaal 1 jaar zal melden bij de
jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3
.dat hij gedurende 6 maanden zal meewerken aan verplicht financieel toezicht, te
weten schulddienstverlening;
geeft aan de
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
4. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
5. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering;
ten aanzien van tenlastelegging 1
wijst de vordering van [slachtoffer 1] hoofdelijk toe voor het bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf
25 augustus 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.000,00aan de Staat te betalen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 augustus 2019 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het [slachtoffer 1];
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van tenlastelegging 3
wijst de vordering van [slachtoffer 3] hoofdelijk toe voor het bedrag van
€ 93,35, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 93,35aan de Staat te betalen voor [slachtoffer 3] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 18 maart 2021.
Mr. Wortelboer kan dit vonnis niet ondertekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging - tenlastegelegd dat:
09/837320-19
hij op of omstreeks 25 augustus 2019 te 's-Gravenhage op de openbare weg, Doornstraat
en/of Doornparktezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een riem (merk Verragamo) en/of een ring (merk Buddha to Buddha) en/of een paar schoenen (merk Christian Louboutin) en/of een horloge (merk Gucci) en/of een koptelefoon (merk BEATS) en/of een tas (merk Louis Vuitton) met inhoud (te weten een portemonnee en/of een zonnebril (merk Louis Vuitton) en/of een fles parfum (merk Dior) en/of een hoofdtelefoon (merk Airpods) en/of een paspoort op naam van [slachtoffer 1] en/of een Asn bankpas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tegen [slachtoffer 1] zeggen 'spullen afdoen' en/of 'Gooi je doekoe, gooi je doekoe' en/of
- zich ophouden op korte afstand van [slachtoffer 1] en/of
- tonen van een (keuken)mes en/of
- slaan/stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer 1] (waardoor [slachtoffer 1]
ten val is gekomen) en/of
- ( terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag) schoppen tegen het hoofd en/of (de rest van) het
lichaam van [slachtoffer 1] ;
09/777043-19
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te ’s-Gravenhage een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Kimar, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend terwijl hij [slachtoffer 2] aankeek, in elk geval naar of in de richting keek van [slachtoffer 2] , met een vinger meerdere,
althans één, snijdende beweging(en) over/bij zijn keel te maken en/of meerdere, althans één, schietgeba(a)r(en) met zijn hand te maken;
09/777051-19
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas en/of bankpassen en/of een geldbedrag (van ca 60 euro) en/of een
ID bewijs en/of autosleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2019 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten (een) bankpas(sen) (ING rekening [rekeningnummer 1] en/of ABNA rekening [rekeningnummer 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze bankpas(sen) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 15 maart 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen één of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 93.35 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten (een) niet voor het gebruik door verdachte en/of zijn
mededader(s) bestemde bankpas(sen);
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09/837320-19
hij op 25 augustus 2019 te 's-Gravenhage op de openbare weg, Doornpark, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een riem (merk Verragamo) en een ring (merk Buddha to Buddha) en een paar schoenen (merk Christian Louboutin) en een horloge (merk Gucci) en een koptelefoon (merk BEATS) en een tas (merk Louis Vuitton) met inhoud (te weten een portemonnee en een zonnebril (merk Louis Vuitton) en een fles parfum (merk Dior) en een hoofdtelefoon (merk Airpods) en een paspoort op naam van [slachtoffer 1] en een Asn bankpas), toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- tegen [slachtoffer 1] zeggen 'spullen afdoen' en
- zich ophouden op korte afstand van [slachtoffer 1] en
- tonen van een (keuken)mes en
- slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] waardoor [slachtoffer 1] ten val is
gekomen en
- terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag schoppen tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1]
;
09/777043-19
1.
hij op 20 maart 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Kimar, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 20 maart 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op 10 mei 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend terwijl hij [slachtoffer 2] aankeek, met een vinger snijdende bewegingen over/bij zijn keel te maken en
eenschietgebaar met zijn hand te maken;
09/777051-19
1. Subsidiair
hij in
op15 maart 2019 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, bankpassen (ING rekening [rekeningnummer 1] en ABNA rekening [rekeningnummer 2] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze bankpassen redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat het door misdrijf verkregen
goederenbetrof;
2.
hij op tijdstippen op 15 maart 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen (in totaal 93.35 euro), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , zulks na die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten niet voor het gebruik door verdachte en zijn mededader(s) bestemde bankpassen).
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd, zie de cursieve wijziging. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019237791, onderzoek
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , met bijlagen, p. 7-23.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , met bijlagen, p. 7-23, en proces-verbaal verhoor van
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 10, met bijlagen p. 12-23.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 56.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 270-272.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 164-173, met bijlagen.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 254-257.
9.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 4 maart 2021.
10.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier van de politie eenheid Den Haag met het nummer
11.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
12.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier van de politie eenheid Den Haag met het nummer
13.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 43-45.
14.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] , p. 46-47.
15.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 51-52.
16.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 56-57.
17.Verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 13 mei 2019.
18.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 4 maart 2021.
19.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier van de politie eenheid Den Haag met het nummer
20.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 133-134, met bijlage en fotobladen, p. 136-143.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 146, met screenshots, p. 147-149.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 151-152, met screenshots, p. 153-156.
23.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , p. 215.