ECLI:NL:RBDHA:2021:2785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
09/852040-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 14-jarige verdachte, die beschuldigd werd van seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen met twee jonge meisjes van 4 en 5 jaar oud. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het oudste slachtoffer, en ontuchtige handelingen met het jongste slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 mei 2020 in Bodegraven handelingen heeft gepleegd die in strijd zijn met de artikelen 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte heeft ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft op basis van het bewijs geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 84 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een behandelverplichting bij De Waag. Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/852040-20
Datum uitspraak 18 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005,
[adres 1] ,
advocaat: mr. J.M. Bekooij te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 22 oktober 2020 (regiezitting) en op 4 maart 2021.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij met twee jonge meisjes van 4 en 5 jaar oud uit de buurt handelingen heeft gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen (feit 1 primair en feit 2 primair) dan wel dat hij met deze meisjes ontucht heeft gepleegd (feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. K. van Diemen, heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 subsidiair heeft begaan.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor, de aangifte die haar vader namens haar heeft gedaan, de verklaring van de [getuige] en het DNA van [slachtoffer 1] dat onder een van de vingernagels aan de rechterhand van de verdachte is aangetroffen, kan bewezen worden verklaard dat de verdachte met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] is binnengedrongen en dat hij haar over haar kleding bij haar intieme delen heeft betast.
Immers, de [getuige] heeft gezien dat de verdachte de knoop van de broek van [slachtoffer 1] losmaakte en zij heeft gehoord dat de verdachte zei ‘kom maar op mijn schoot zitten’. De vader heeft gezien dat de broek van [slachtoffer 1] op haar knieën hing, dat haar gulp openstond en dat verdachte voelde bij de vagina van [slachtoffer 1] . Ook hoorde de vader de verdachte aan [slachtoffer 1] vragen of zij het lekker vond.
[slachtoffer 1] zelf heeft verklaard dat de verdachte met zijn vinger in haar mupsiflupsie (de rechtbank begrijpt haar vagina) heeft gezeten en dat dit pijn deed. Dat er sprake zou zijn geweest van bewuste of onbewuste beïnvloeding van [slachtoffer 1] of van de getuigen onderling, is de officier van justitie niet gebleken.
De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] bij haar rug heeft gekriebeld en ook bij haar intieme delen, maar dat dit over haar kleding heen was en dat hij haar ook heeft geholpen de knoop van haar broek vast te maken, is aldus de officier van justitie, gelet op het overige bewijs onaannemelijk. Feit 1 primair is bewezen.
[slachtoffer 2] heeft wel meteen aan haar vader verteld dat de verdachte aan haar rug en benen en/of in haar billen heeft gezeten, maar zij heeft bij de politie tijdens het studioverhoor niets willen verklaren. Ook is door de getuigen niets waargenomen ten aanzien van [slachtoffer 2] , en zijn er geen DNA sporen aangetroffen.
[slachtoffer 1] heeft in haar studioverhoor wel verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte ook aan de mupsieflupsie en de billen van [slachtoffer 2] heeft gezeten.
Ook de verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] een paar keer over haar rug, nek en intieme delen heeft gekriebeld over haar kleding heen. Ten aanzien van [slachtoffer 2] komt de officier van justitie dan ook tot bewezenverklaring van feit 2 subsidiair.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zoals weergegeven in haar pleitaantekeningen, primair vrijspraak bepleit van seksueel binnendringen en het plegen van ontuchtige handelingen met beide meisjes, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en derhalve geen strafbare dader is, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft ontkend en steeds heeft verklaard dat hij niet met een vinger in het lichaam, dan wel de vagina van beide meisjes is geweest. Hij heeft verklaard de meisjes wel te hebben gekriebeld, maar dat dit over de kleding heen was. De verdachte heeft ook verklaard dat hij samen met de meisjes een spelletje op zijn telefoon aan het spelen was, waarbij het personage kon rennen, zitten, springen en liggen en dat hij in het kader van dit spelletje zei ’ga maar liggen’. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij de broek van [slachtoffer 1] dicht deed, omdat haar knoop was opengesprongen.
Volgens zijn vaste psycholoog is de verdachte niet in staat om zo consistent te liegen.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verklaringen van de [getuige] , de vader en [slachtoffer 1] niet consistent zijn en ook niet betrouwbaar. Bovendien is niet uit te sluiten dat [slachtoffer 1] door haar ouders onbewust is beïnvloed en dat de vader onbewust is beïnvloed door de [getuige] . Het aangetroffen DNA van [slachtoffer 1] op de hand van de verdachte kan worden verklaard doordat de verdachte [slachtoffer 1] aanduwde op de skelter.
Vrijspraak van alle feiten dient dan ook te volgen.
Dat uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat bij de verdachte een autisme-spectrum-stoornis is vastgesteld, maakt naar de mening van de raadsvrouw dat de verdachte niet strafbaar, nu de psycholoog in algemene zin heeft aangegeven dat de verdachte een sociaal gebrekkige afstemming heeft en het tenlastegelegde hem daarom vanuit gedragskundig oogpunt in verminderde mate moet worden toegerekend.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Artikel 244 Wetboek van Strafrecht (Sr) beschermt de zeer jeugdigen tegen seksuele handelingen en artikel 247 Sr beschermt deze zelfde jeugdigen tegen ontuchtige handelingen.
De bewijsmiddelen
Op 4 mei 2020 omstreeks 13.00 uur hoorde [getuige] ), wonende aan de [adres 2] , dat haar hond blafte. Dat doet de hond wel vaker als er personen in de bosjes naast haar huis zitten. Zij pakte een trap en keek over de stenen muur richting de zijkant van haar woning. Zij zag dat er een jongen tegen de muur van de woning leunde en dat er een meisje bijstond. Zij herkende dit meisje als [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ), een klein meisje dat in de buurt woont. Zij hoorde dat de jongen zei: “kom maar op mijn schoot zitten” en ze zag dat de jongen op zijn bovenbeen klopte. [getuige] zag dat [slachtoffer 1] erg angstig was. Zij hoorde de jongen vervolgens tegen [slachtoffer 1] zeggen dat zij moest gaan liggen. Dat deed [slachtoffer 1] niet. Zij zag dat de jongen de knoop losmaakte en de rits van de broek van [slachtoffer 1] naar beneden deed en zij is vervolgens direct naar de vader van [slachtoffer 1] gelopen en heeft hem op de trap laten klimmen en overde muur laten kijken. De vader is vervolgens de tuin uitgerend naar zijn dochter en de jongen. [2] [3]
Op 4 mei 2020 heeft er een informatief zedengesprek plaatsgevonden met [aangever] , de biologische vader van [slachtoffer 1] , 4 jaar oud, en tevens de stiefvader van [slachtoffer 2] , 5 jaar oud. [aangever] heeft tijdens het gesprek gemeld dat er ontucht is gepleegd met beide meisjes. [4]
Op 5 mei 2020 heeft [aangever] aangifte gedaan van ontucht, gepleegd met zijn twee minderjarige dochters.
Aangever heeft verklaard dat op 4 mei 2020 omstreeks 13.00 uur een buurvrouw hem kwam waarschuwen dat zijn dochter werd betast. Hij klom op de ladder die de buurvrouw in haar tuin had staan en zag dat [slachtoffer 1] met haar spijkerbroekje en onderbroekje op haar knieën stond en dat een jongen haar aan het vingeren was. Hij zag ook dat haar shirt tot aan haar tietjes omhoog was. Hij hoorde de jongen zeggen: “Vind je het lekker?” Terwijl hij er naartoe is gerend, hoorde hij de jongen nog twee keer zeggen “Vind je het lekker?”. Aangever heeft de jongen stevig beetgepakt en toen viel de jongen op de grond. Hij heeft de jongen al scheldend naar de achtertuin van de buurvrouw gebracht. [slachtoffer 1] moest huilen en is achter hem aangelopen.
[slachtoffer 1] zei dat de jongen met zijn vinger in haar flupsie had gezeten. Flupsie is het woord dat ze thuis voor vagina gebruiken. Ze zei dat het 3 of 4 keer was gebeurd, die dag voor het eerst. Ook [slachtoffer 2] zei dat hij aan haar billen en haar rug had gezeten. Over en onder haar kleding.
De ladder waarop aangever heeft gestaan stond 2 à 3 meter af van de plek waar de jongen en [slachtoffer 1] stonden. Hij kon onder de takken doorkijken en had goed zicht. Hij zag dat de jongen duidelijk voorwaarts met zijn hand heen en weer bewoog. Aangever kon niet zien of de jongen ook daadwerkelijk in de vagina van [slachtoffer 1] zat. Het was wel duidelijk dat de jongen met zijn hand op de vagina van [slachtoffer 1] zat.
Zijn vriendin, de moeder van [slachtoffer 2] , had aan de meisjes gevraagd waar de jongen precies aan had gezeten. Duidelijk was geworden dat hij bij [slachtoffer 2] met zijn vingers in de billen had gezeten en aan de voorkant bij het gebied van haar flupsie. Hij had haar legging naar voren getrokken en was zo aan de voorkant met zijn hand naar binnen gegaan. [slachtoffer 1] vertelde steeds hetzelfde, dat hij in haar flupsie had gezeten. [5]
Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard dat die jongen in de bosjes aan haar mupsieflupsie ging zitten. Hij deed haar broek open en ging die naar beneden doen en toen zat er een blaadje in haar billen en toen ging hij kijken en toen ging ie met een vinger in haar mupsieflupsie (daar plas je ook mee). [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het pijn doet als die vinger in haar mupsieflupsie zit en dat ze dit ook tegen de jongen heeft gezegd en dat haar vader er toen snel aan kwam. Haar onderbroek zat in haar broek. Het is een keer gebeurd.
[slachtoffer 2] ging ook in de bosjes en toen ging [slachtoffer 2] een rondje met de skelter en ging zij in de bosjes. [slachtoffer 1] ging eerst. En daarna ging die jongen ook bij [slachtoffer 2] aan haar mupsieflupsie en ook aan haar billen. Dat heeft ze gezien.
Volgens [slachtoffer 1] was het haar idee om naar de bosjes te gaan. Ze had het heet en daar was schaduw. En toen zat er een blaadje in haar billen. Dat heeft ze niet gezien, maar ze wist het gewoon. Ze weet niet meer hoe hij eruit is gegaan. Ze lag in de bosjes, op de jas van de jongen (op haar rug) want er lag aarde en de jongen zat op zijn hurken. [6]
Tijdens het studioverhoor is het niet gelukt om met [slachtoffer 2] in gesprek te komen over wat er op 4 mei 2020 is gebeurd. [7]
De verklaringen van de verdachte
De verdachte is op 4 mei 2020 omstreeks 12.55 uur aangehouden in de tuin van [getuige] . [8]
De verdachte heeft bij de politie [9] [10] en bij de rechter-commissaris [11] verklaard dat hij
twee jonge meisjes over de kleding heen op hun rug heeft gekriebeld, maar ook op hun intieme delen. Met intieme delen verklaarde de verdachte de geslachtsdelen te bedoelen, waarmee een man en een vrouw een kind kunnen verwekken. De verdachte heeft verder verklaard dat de meisjes na een rondje skelteren steeds omwisselden. Het is tussen de 5 en 20 keer gebeurd. Het kriebelen aan de intieme delen over de kleding heen is 2 of 3 keer gebeurd. De verdachte heeft verklaard de meisjes alleen in hun nek huid op de blote huid te hebben gekriebeld.
De verdachte heeft ook verklaard dat hij de knoop van de broek niet heeft losgemaakt.
De knoop zat of schoot los en het meisje kon hem niet meer dichtkrijgen. Toen heeft de verdachte hem voor haar vastgemaakt. Het kan zijn dat de knoop daarna weer is losgesprongen, maar de verdachte heeft de knoop niet open gemaakt.
De dingen die de verdachte tegen het meisje heeft gezegd gingen over het spelletje: naar links, naar rechts, bukken, liggen, springen, in het spel ben je, aldus de verdachte, een personage waarmee je alles kunt doen.
De verdachte heeft verklaard niet precies gezegd te hebben dat ze op schoot moest komen zitten, maar na te moeten denken over wat hij wel heeft gezegd.
De verdachte vraagt zich af waar de vader heeft gestaan als hij heeft gezien dat het broekje van het meisje tot haar knieën was en de verdachte haar vingerde. De verdachte heeft verklaard niet te weten wat vingeren is. Hij kan zich niet herinneren dat hij “Vind je het lekker” heeft gezegd.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris ook nog verklaard dat hij achteraf heeft gedacht dat hij, toen hij onderweg was met zijn skelter, beter door had kunnen rijden.
De verdachte heeft ook verklaard dat hij de broek en onderbroek van [slachtoffer 1] niet naar beneden heeft gedaan.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de meisjes kende uit de buurt omdat hij weleens buiten zijn zusje op moest halen en dat de meisjes om de beurt op zijn skelter reden.
Hij deed dan met het andere meisje een spelletje op zijn telefoon. Eerst op de parkeerplaats, maar dat werd met alle auto’s te gevaarlijk, dus ging hij na 5 tot 10 rondjes bij een grasveldje, half in de bosjes zitten. Hij kriebelde de meisjes op hun rug. De verdachte weet niet hoe hij daartoe kwam, of hij dit automatisch deed of per ongeluk. Hij dacht na een tijdje dat hij dit eigenlijk niet moest doen, maar toen een van de meisjes hem zelf vroeg of hij verder wilde kriebelen, ook bij haar intieme delen, haar billen en onderrug en toen heeft hij dit gedaan. Hij zegt de meisjes niet bij hun vagina te hebben gekriebeld. Na elk rondje dat ze reden, kriebelde hij hen. Er zijn niet veel rondjes meer gereden, maar het is wel meer dan
twee keer gebeurd bij beide meisjes. Hij heeft niet veel tegen hen gezegd, alleen over het spelletje “naar links en rechts swipen of naar beneden”.
Het ene meisje zei dat de knoop van haar broek los zat en de verdachte heeft die toen vastgemaakt. Hij weet niet meer of hij ook aan de rits heeft gezeten. Op dat moment kwam de vader van het meisje aanstormen.
De verdachte heeft ontkend te hebben gezegd “kom maar op mijn schoot zitten” of “ga maar liggen” en “vind je het lekker?”. Hij heeft wel gezegd “kom maar zitten”.
De verdachte heeft herhaald dat hij niet wist wat vingeren was en dat de politie hem dat toen heeft uitgelegd, en dat hij wel een beetje aan seks denkt, maar er niet vaak iets mee doet.
Hij heeft wel seksuele voorlichting gekregen, maar het is hem niet uitgelegd dat het niet normaal is aan jonge meisjes te zitten en hij ervaart door zijn autisme ook vaak de dingen anders. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij met intieme delen, geslachtsdelen en billen bedoelt en dat hij alleen aan de billen heeft gezeten.
De verdachte heeft ook aangegeven dat hij, nu hij dit alles heeft meegemaakt, het niet nog eens zal doen. Hij heeft er toen niet over nagedacht. [12]
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank verwerpt allereerst het verweer van de raadsvrouw dat er sprake zou zijn van onbewuste beïnvloeding van [slachtoffer 1] door haar ouders en van de vader door [getuige] waardoor de verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn.
Hoewel de verklaringen van de [getuige] , de vader en [slachtoffer 1] inconsistenties bevatten zijn deze op hoofdlijnen en op de essentiële onderdelen gelijkluidend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaringen elkaar over en weer ondersteunen. [slachtoffer 1] zelf verklaart bovendien consistent en overeenkomstig haar leeftijd over wat zij heeft ervaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
Op grond van de aangifte, de verklaringen van de [getuige] bij de politie en bij de rechter-commissaris, de verklaring van de vader en die van [slachtoffer 1] - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zijn vingers in en/of tussen de vagina en de billen van [slachtoffer 1] heeft gebracht en dat er dus sprake is geweest van seksueel binnendringen. Ook heeft de verdachte met zijn handen over de kleding van [slachtoffer 1] heen haar vagina en billen aangeraakt.
Feit 1 primair is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 2] heeft tegen haar vader gezegd dat de verdachte aan haar billen en haar rug heeft gezeten, over en onder haar kleding. [slachtoffer 2] heeft tijdens haar studioverhoor niets over het voorval gezegd, maar [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de jongen ook bij [slachtoffer 2] aan haar mupsieflupsie en aan haar billen zat.
Gelet op de verklaring van de vader over de uitlatingen van [slachtoffer 2] en de verklaring van [slachtoffer 1] over wat zij ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft gezien, in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte dat hij beide meisjes over de kleding heen op hun rug heeft gekriebeld, maar ook op hun billen en intieme delen, waarover hij bij de politie heeft verklaard dat hij daarmee geslachtsdelen bedoelt, “waarmee een man en een vrouw een kind kunnen verwekken”, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Feit 2 subsidiair is wettig en overtuigend bewezen.
Voor het binnendringen bij [slachtoffer 2] ontbreekt het bewijs en de rechtbank zal de verdachte dan ook van feit 2 primair vrijspreken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.3 genoemde bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte de feiten 1 primair en 2 subsidiair heeft gepleegd.
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 4 mei 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn vingers in en/of tussen de vagina en billen van [slachtoffer 1] en het over en/of onder de kleding met zijn handen aanraken van de (al dan niet) ontblote vagina en billen van [slachtoffer 1] ;
2. Subsidiair
hij op 04 mei 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2014, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het over en/of onder de kleding met zijn handen aanraken en/of betasten van de (al dan niet) ontblote billen en vagina van [slachtoffer 2] .

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De mate van toerekeningsvatbaarheid.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte ontslagen zou moeten worden van alle rechtsvervolging omdat hij vanwege een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid geen strafbare dader zou zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De GZ-psycholoog drs. [naam 2] heeft de verdachte onderzocht en in het rapport van 21 januari 2021 aangegeven dat zij, omdat de verdachte het tenlastegelegde ontkent, niet kan vaststellen in hoeverre de autismespectrumstoornis van de verdachte heeft doorgewerkt op het tenlastegelegde, maar dat in algemene zin kan worden gezegd dat bij een dergelijke stoornis sprake is van een gebrekkige sociale afstemming en dat, indien dit bij de verdachte ook het geval is geweest, het tenlastegelegde hem vanuit gedragskundig oogpunt in verminderde mate kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte strafbaar, maar zal de rechtbank hem het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 140 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals die op pagina 9 en 10 van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geformuleerd, en tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van de geformuleerde voorwaarde over uitwisseling van informatie tussen alle betrokkenen, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank het toezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, aan de verdachte een straf gelijk aan zijn voorarrest op te leggen. Gesteld is dat detentie schadelijk is voor de verdachte en ook niet recidive verlagend zal zijn.
De verdachte heeft bovendien twee dagen in een politiecel gezeten en heeft gedurende 7,5 maanden niet thuis mogen wonen. Dit is al een deels vrijheidsbeperkende straf geweest. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit aan de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De hulpverlening aan de verdachte is ook al in een vrijwillig kader opgestart.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De bijna vijftienjarige verdachte heeft met een vierjarig meisje uit de buurt handelingen gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen. Ook heeft hij ontucht gepleegd met haar zusje van vijf. Daardoor heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de zeer jonge slachtoffers ernstig aangetast. Zij zijn nog zo jong dat zij in het geheel nog niet toe zijn aan hun seksuele ontwikkeling.
De verdachte heeft de meisjes en hun ouders veel verdriet aangedaan en voor veel ellende gezorgd. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van de beide meisjes zijn de dagelijkse gevolgen van het gebeurde groot. Fysiek en psychisch, maar ook in de vorm van maatschappelijke onrust in de woonwijk en in de buurt rondom school. Bij beide meisjes zijn gedragsveranderingen te zien. [slachtoffer 1] vertoont agressief gedrag en [slachtoffer 2] heeft last van nachtmerries en zoekt bescherming. Ook plassen beide meisjes weer in hun bed en luisteren ze minder goed.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten voor de slachtoffers langdurige gevolgen kunnen hebben voor hun psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling. Zij kunnen op latere leeftijd ook nog behandeling daarvoor nodig hebben.
Dat de verdachte toe is aan seksueel contact in zijn seksuele ontwikkeling kan zo zijn, maar met deze handelingen heeft hij de sociaal-ethische grens overschreden. Het leeftijdsverschil tussen hem en de meisjes is immers veel te groot. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uitgebreide rapport van 21 januari 2021 van
drs. [naam 2] , GZ-psycholoog en ook van de voorlichtingsrapporten van de Raad.
In het rapport van de psycholoog leest de rechtbank dat er bij de verdachte sprake is van een autisme spectrum stoornis (een tekort in sociale wederkerigheid en in het aangaan en onderhouden van sociale relaties, en van rigiditeit). De verdachte heeft veel behoefte aan structuur en een voorspelbare omgeving en heeft een weinig gedifferentieerde en dus kinderlijke persoonlijkheidsontwikkeling. De verdachte is wel duidelijk in de puberteit en zijn impulscontrole is onvoldoende. Eventueel seksueel delictgedrag wordt vooral situationeel, door experimenteren bepaald. Het recidiverisico is hoog.
Ter vermindering van het recidive risico is psycho-educatie op het gebied van seksualiteit en op het gebied van autisme nodig als ook structurering in de vrijetijdsbesteding van de verdachte, waarbij de mogelijkheid tot het aangaan van vriendschappen en/of sociale relaties betrokken dient te worden. De verdachte heeft daar behoefte aan.
De behandeling kan in het ambulante kader, door De Waag, gegeven worden. Een verplicht juridisch kader is wel geïndiceerd. Daarbij wordt gedacht aan een bijzondere voorwaarde bij strafoplegging.
In het meest recente rapport van de Raad d.d. 2 maart 2021 leest de rechtbank dat
gezien het hoge recidiverisico en de recente zorgmelding het belang van behandeling voorop staat. Deze behandeling die specifiek gericht is op seksueel grensoverschrijdend gedrag en wordt aangeboden door De Waag dan wel De Viersprong is belangrijk om het risico op herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen.
De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke straf als stok achter de deur, enerzijds omdat ouders en de verdachte ambivalentie laten zien ten opzichte van de behandelmethoden die specifiek gericht zijn op seksueel grensoverschrijdend gedrag en anderzijds ook vanwege de ernst van het delict.
Als bijzondere voorwaarden worden begeleiding door de jeugdreclassering (meldplicht) geadviseerd, het opvolgen van aanwijzingen ten aanzien van behandeling/ begeleiding bij een door de Jeugdreclassering aan te wijzen instantie, waarschijnlijk de Waag of de Viersprong, zolang als de Jeugdreclassering dit nodig acht, de inzet van de verdachte bij deelname aan de behandeling en het nakomen van afspraken, uitwisseling van informatie van alle betrokkenen in/bij de behandeling teneinde de risico-en veiligheidstaxatie optimaal te houden, handhaving van het thans al geldende gebiedsverbod en een contactverbod van de verdachte met de slachtoffers en hun ouders geadviseerd.
De Raad heeft de rechtbank voorts geadviseerd te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ter zitting is van de zijde van de Raad benadrukt dat de reeds op initiatief van de ouders ingezette hulpverlening niet voldoende veiligheidswaarborgen biedt. De Waag of de Viersprong zijn de aangewezen instanties om de benodigde behandeling te bieden en aldus het recidiverisico in te dammen. De dadelijke uitvoerbaarheid is geadviseerd omdat de behandeling, die thans gestagneerd is, zo snel mogelijk weer moet worden opgestart. De behandeling kan alleen slagen als alle neuzen dezelfde kant opstaan en iedereen hetzelfde uitstraalt richting de verdachte. Indien de rechtbank naast de voorwaardelijke jeugddetentie met alle bijzondere voorwaarden een onvoorwaardelijke strafdeel toepasselijk vindt, wordt geadviseerd dit in de vorm van een werkstraf te doen.
Door de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat een doorstart is gemaakt en de begeleiding voortvarend wordt doorgezet. De afspraak bij De Waag staat voor de dag na deze zitting gepland.
De vader van de verdachte heeft, mede namens zijn vrouw, ter zitting kort het woord gevoerd en hun schrijven aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank heeft, na de zitting, van de gehele inhoud van het schrijven kennisgenomen. De vader heeft aangegeven dat de verdachte in een warm en betrokken gezin is opgegroeid, waarin de gezinsleden op een veilige en respectvolle manier met elkaar en de omgeving willen omgaan. De gevolgen van autisme op het leven van de verdachte is groot en ook het omgaan hiermee is vaak een zware opgave. De afgelopen periode is ook loodzwaar geweest. De ouders zijn voorstander van hulpverlening en zij hebben deze de afgelopen jaren ook gezocht en er intensief mee samengewerkt en zullen deze positieve benadering voortzetten.
6.3.3
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank het opleggen van jeugddetentie een passende straf. Om de verdachte in de toekomst van strafbare (seksuele)gedragingen te weerhouden staat behandeling voorop en daarom ziet de rechtbank aanleiding het grootste deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank weegt hierbij mee dat de verdachte gedurende 7,5 maanden niet thuis heeft mogen wonen, hetgeen een vorm van vrijheidsbeperking is geweest. Ook na thuiskomst is zijn vrijheid beperkt door een gebiedsverbod en dat zal ook blijven gelden.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die door de Raad zijn geadviseerd, met uitzondering van het uitwisselen van informatie van alle betrokkenen in/bij de behandeling teneinde de risico-en veiligheidstaxatie optimaal te houden. Hoewel de rechtbank het belang van die informatie-uitwisseling inziet, kan dat niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd omdat het niet ziet op het gedrag van de verdachte.
Omdat het wonen in dezelfde woonomgeving veel van alle betrokkenen vergt en een bron van voortdurende spanning is, acht de rechtbank het opleggen van een gebieds- en contactverbod absoluut noodzakelijk. De rechtbank hoopt dat dit ervoor zal zorgen dat de slachtoffertjes en hun ouders niet met de verdachte worden geconfronteerd en omgekeerd geldt dit natuurlijk ook voor de verdachte en zijn ouders..
De rechtbank acht het, gelet op het vorenstaande en nu alle betrokkenen het er over eens zijn dat de behandeling van de verdachte voorop moet staan, niet wenselijk dat de verdachte ook nog een onvoorwaardelijke werkstraf moet uitvoeren, zoals door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank stelt de proeftijd op 2 jaren en zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte vanwege zijn autisme en gebrekkige impulscontrole wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De vordering van de benadeelde partijen

Mr. S.M. Diekstra heeft namens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [aangever] en
[naam 3] een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend en deze vorderingen) zijn ter zitting nader toegelicht.
Namens [slachtoffer 1] is een bedrag van € 7.000,00 aan geleden immateriële schade, psychisch leed, gevorderd en een bedrag van € 50,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens [slachtoffer 2] is een bedrag van € 7.000,00 aan geleden immateriële schade, psychisch leed, gevorderd en een bedrag van € 50,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens [aangever] is een bedrag van € 3.500,00 aan geleden immateriële schade, psychisch leed, gevorderd en een bedrag van € 1.726,12 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter onderbouwing van de materiële schade zijn als bijlagen facturen en betalingsbewijzen van Body Stress Release-behandelingen, reiskosten, facturen van behandelingen bij de psycholoog, reis- en parkeerkosten van de bezoeken aan de psycholoog en een verwijzing naar GGZ Rivierduinen gevoegd.
Ten aanzien van de geleden immateriële schade is gesteld dat er bij hem geestelijk letsel is ontstaan en dat, hoewel hij niet onomwonden kan onderbouwen dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, het duidelijk moge zijn dat gezien de behandelingen er wel degelijk sprake was van ernstige problematiek na het ten laste gelegde misbruik, te meer nu hij dat zelf heeft moeten waarnemen.
Namens [naam 3] is een bedrag van € 2.500,00 aan geleden immateriële schade, psychisch leed, gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de geleden immateriële schade is gesteld dat bij haar ernstige klachten zijn ontstaan als gevolg de situatie die door het gebeurde is ontstaan.
Ter zitting is door mr. Diekstra, zoals weergegeven in zijn notities, aangegeven dat seksueel misbruik van beide meisjes naar zijn aard een zeer ernstige normschending is die niet alleen persoonlijke gevolgen en psychisch leed oplevert bij de beide meisjes, maar ook bij hun ouders. Gesteld is dat de ernst van de normschending heeft geleid tot ernstige psychische en emotionele druk bij de vader en de moeder, waar zij geruime tijd last van zullen hebben.
Er is niet alleen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op het gezinsleven, maar ook op het gevoel van veiligheid dat een gezin binnen en bij de eigen woning dient te hebben.
De door hen beschreven gevolgen voor henzelf en hun gezin, zoals gevoelens van onveiligheid, kunnen niet weersproken worden. Zo zijn er zorgelijke gedragsveranderingen bij de beide meisjes en is het gezinsleven en de veilige woonomgeving aangetast.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met referte aan het oordeel van de rechtbank betreffende de hoogte van de vorderingen.
Betreffende de vorderingen van [aangever] en [naam 3] verwijst de officier van justitie naar hetgeen mr. Diekstra in de vorderingen heeft gesteld en refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de advocaat
De raadsvrouw heeft allereerst afwijzing van de vorderingen bepleit, gelet op de gevraagde vrijspraak en voorts afwijzing wegens het ontbreken van de vereiste formulieren.
Verder heeft de raadsvrouw afwijzing van de vordering van [slachtoffer 1] bepleit, omdat deze niet is onderbouwd met enige medische diagnose en bewijs. Subsidiair, mocht de rechtbank wel tot bewezenverklaring komen, dan bepleit de raadsvrouw matiging van het gevorderde bedrag tot € 300,-.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw eveneens afwijzing bepleit. Primair omdat de [aangever] niet de gezaghebbende ouder van [slachtoffer 2] is en derhalve niet bevoegd was de vordering in te dienen en subsidiair omdat deze niet is onderbouwd met enige medische diagnose en bewijs. Mocht de rechtbank wel tot bewezenverklaring komen, bepleit de raadsvrouw matiging van het gevorderde bedrag tot € 300,-.
Ten aanzien van de vorderingen van [aangever] en I. [naam 3] heeft de raadsvrouw voorts afwijzing van de vordering bepleit omdat er geen causaal verband is met het strafbare feit.
Bij de vader zet de raadsvrouw haar vraagtekens of er een rechtstreeks confrontatie is geweest met het feit en bij de moeder stelt de raadsvrouw dat geen sprake is geweest van een directe confrontatie. Voorts is er, aldus de raadsvrouw, niet medisch onderbouwd dat er sprake zou zijn van een ernstig trauma door shock. Het feit leent zich ook niet voor shockschade. Ook de vermeende angst voor confrontatie met het slachtoffer is niet onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard omdat een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit en de informatie uit de vordering van de benadeelde partij, genoegzaam volgt dat lichamelijke en psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dat deze schade € 7.000,- zou bedragen is zonder toereikende onderbouwing gebleven. De rechtbank is van oordeel dat aanhouding voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De rechtbank zal daarom het bedrag ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid begroten en wijst aldus een bedrag van € 1.000,00 toe.
Ook de materiële schade ad € 50,- betreffende kledingstukken van de benadeelde, is voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering dan ook ten laste van de verdachte toewijzen tot het bedrag van € 1.050,00. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter
aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 00,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 1.050,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit en de informatie uit de vordering van de benadeelde partij, genoegzaam volgt dat lichamelijke en psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dat deze schade € 7.000,- zou bedragen is zonder toereikende onderbouwing gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat aanhouding voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De rechtbank zal daarom het bedrag ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid begroten en wijst aldus een bedrag van
€ 750,00 toe.
Ook de materiële schade ad € 50,- betreffende kledingstukken van de benadeelde, is voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering dan ook ten laste van de verdachte toewijzen tot het bedrag van € 800,00. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter
aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 00,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 800,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van [aangever]
Namens de benadeelde is shockschade gevorderd voor de immateriële en materiële schade die is ontstaan door het waarnemen van bewezenverklaarde alsmede door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De rechtbank overweegt dat onvoldoende is komen vast te staan dat als gevolg van het waarnemen van het bewezenverklaarde bij de benadeelde sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld waarvoor behandeling geboden zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat aanhouding voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding vormt en zal de benadeelde daarom niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op
€ 00,00.
Ten aanzien van I [naam 3]
Namens de benadeelde is vergoeding gevorderd voor de immateriële schade die is ontstaan door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde. De rechtbank overweegt dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van dusdanig ernstig en blijvend letsel bij de slachtoffers dat het gevorderde voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is van oordeel dat aanhouding voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding vormt en zal de benadeelde daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op
€ 00,00.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 2 primair
tenlastegelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 subsidiair heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:

1 primair

met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;

2 subsidiair

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 84 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een deel van deze jeugddetentie, groot
80 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten
waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3
.dat hij zal meewerken aan het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of
De Viersprong of een soortgelijke instelling, en alle afspraken zal nakomen, zo lang dit
door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
4. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal
leggen of laten leggen met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2]
2015 en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2014, en met hun ouders, [aangever]
en mevrouw [naam 3] , allen wonende op het [adres 3]
;
5. dat hij zich zal houden aan het al geldende gebiedsverbod vanaf de [adres 4] te
Bodegraven (met uitzondering van zijn woonadres) tot en met de [adres 5] en de
[adres 6] tot en met [adres 7] , zo lang dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt
geacht;
geeft aan de
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
6. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
7. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering,
met inachtneming van de coronamaatregelen;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het opgeschortebevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe voor het bedrag van
€ 1.050,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.050,00aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor [slachtoffer 1]
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe voor het bedrag van
€ 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 800,00aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor [slachtoffer 2] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
bepaalt dat de benadeelde partijen
, [aangever] en [naam 3]niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen en dat zij de vorderingen in zoverre bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op € 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Peters, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 18 maart 2021.
Mr. Wortelboer kan dit vonnis niet ondertekenen.
Bijlage:
I. De tenlastelegging
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 4 mei 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015,die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn vinger(s) en/of een blad, althans een (natuurlijk) voorwerp in en/of tussen de vagina en/of anus en/of schaamlippen en/of billen van [slachtoffer 1] en/of het (over en/of onder de kleding) met zijn hand(en) en/of een blad, althans een (natuurlijk) voorwerp aanraken van de (al dan niet) onblote vagina en/of billen van [slachtoffer 1] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 04 mei 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het(over en/of onder de kleding) met zijn hand(en) en/of een blad, althans een
natuurlijk voorwerp aanraken en/of betasten van de (al dan niet) ontblote vagina en/of billen van [slachtoffer 1] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 4 mei 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn vinger(s) in en/of tussen de billen en/of anus en/of vagina en/of schaamlippen van [slachtoffer 2] en/of het (over en/of onder de kleding) met zijn hand(en) aanraken van de (al dan niet) ontblote billen en/of vagina van [slachtoffer 2] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 04 mei 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2014, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (over en/of onder de kleding) met zijn hand(en) aanraken en/of betasten van de (al dan niet) ontblote billen en/of vagina van [slachtoffer 2] .

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2020126066,
2.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 34-35.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] bij de rechter-commissaris op 11 januari 2021.
4.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 36-39.
5.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 40-45.
6.Proces-verbaal van het woordelijk uitgewerkte studioverhoor van [slachtoffer 1] , p. 90-105.
7.Proces-verbaal van het woordelijk uitgewerkte studioverhoor van [slachtoffer 2] , p. 106-117.
8.Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , met bijlage, p. 18-20.
9.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 46-55.
10.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 56-67.
11.Verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris op 7 mei 2020.
12.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 4 maart 2021.