ECLI:NL:RBDHA:2021:2770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/09/607157 / FT RK 21/110 en C/09/607158 / FT RK 21/111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een schuldregeling, ingediend door verzoekers die in financiële problemen verkeren. De verzoekers hebben een totale schuld van € 109.915,43 aan verschillende schuldeisers, waaronder ING Bank en Hoist Kredit AB. Op 9 februari 2021 hebben zij een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, vergezeld van een voorstel voor een schuldregeling. Dit voorstel werd echter door de verweersters, ING en Hoist, afgewezen, omdat zij van mening waren dat het aanbod niet in verhouding stond tot de hoogte van hun vorderingen en dat er onvoldoende duidelijkheid was over de waarde van een vermogensbestanddeel in het buitenland.

Tijdens de zitting op 11 maart 2021 zijn de verzoekers gehoord, maar IGSD, een andere schuldeiser, is niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van de partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelt dat de verweersters in redelijkheid hun instemming met de aangeboden schuldregeling hebben kunnen weigeren, omdat het voorstel niet het maximale was dat de verzoekers konden bieden. De rechtbank wijst het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de schuldregeling af, en benadrukt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt voor de schuldeisers.

De rechtbank heeft tevens aangegeven dat verzoekers het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling willen handhaven, wat betekent dat er een afzonderlijk vonnis zal worden gewezen over dat verzoek. De beslissing van de rechtbank kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/607157 / FT RK 21/110 en C/09/607158 / FT RK 21/111
vonnis van 18 maart 2021
in de zaak van
[verzoeker],
en
[verzoekster]
,
te Den Haag,
verzoekers,
tegen
Naamloze vennootschap ING Bank, vertegenwoordigd door Stichting Beheer Derdengelden Vesting Finance,
te Amsterdam,
Hoist Kredit AB, vertegenwoordigd door Karansingh Gerechtsdeurwaarders,
te Amsterdam,
Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld, vertegenwoordigd door Gemeente Westerveld,
te Diever,
Verweersters zullen hierna afzonderlijk van elkaar worden aangeduid als respectievelijk ‘ING’, ‘Hoist’ en ‘IGSD’.

1.De procedure

1.1
Op 9 februari 2021 is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hun aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Op de zitting van 11 maart 2021 zijn verzoekers, vergezeld van [X] (schuldhulpverlener), hierover gehoord.
1.3
IGSD is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de zitting.
1.4
De ING Bank en Hoist hebben schriftelijk verweer gevoerd.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst hebben verzoekers een totale schuld van € 109.915,43 aan 11 schuldeisers.
2.2
De vordering van ING op verzoekers bedraagt € 63.176,46. Dit is 57,5% van de totale schuldenlast.
2.3
De vordering van Hoist op verzoekers bedraagt € 21.914,30. Dit is 19,9% van de totale schuldenlast.
2.4
De vordering van IGSD op verzoekers bedraagt € 1.112,93. Dit is 1% van de totale schuldenlast.
2.5
Namens verzoekers is bij brief van 21 januari 2021 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 73,84% en 36,92%, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.6
De aangeboden schuldregeling is door verweersters geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Het standpunt van de partijen

3.1
Verzoekers stellen dat verweersters in redelijkheid niet hebben kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij hebben aangeboden, omdat de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
De ING heeft haar weigering bij verweerschrift van 3 maart 2021 toegelicht. ING voert, kort gezegd, aan dat het aangeboden aanbod niet in verhouding staat tot de hoogte van haar vordering. Verder stelt zij dat verzoekster momenteel geen inkomsten geniet. Er is geen sprake van medische problematiek in die zin dat verzoekster is afgekeurd. Gezien de zwaarder wegende inspanningsverplichting in een WSNP-traject acht ING dat de belangen van alle schuldeisers in een dergelijk wettelijk traject beter worden behartigd.
3.3
Hoist heeft haar weigering bij verweerschrift van 11 maart 2021 toegelicht. Hoist voert daarin, kort samengevat, het volgende aan:
- Verzoekster is niet werkzaam en heeft niet deugdelijk kenbaar gemaakt wat de redenen zijn dat zij niet werkzaam is, en waarom er geen uitzicht is op een mogelijke dienstbetrekking;
- Het is bij Hoist bekend dat verzoeker een vermogensbestanddeel heeft in het buitenland. In het eerste voorstel is hier niets over gezegd. Dit is voor Hoist reden om te twijfelen of verzoeker hier bij aanmelding schuldhulpverlening van het bezit van dat vermogensbestandsdeel heeft gedaan.
- Volgens Hoist is op dit moment niet het maximale ondernomen om vast te stellen dat er sprake is van een problematische schuldensituatie. Dat vanaf de stabilisatiefase de saneerder bekend is met een vermogensbestanddeel, maar tot zoverre de verzoekers niet in staat zijn geweest om de hiermee verband houdende stukken voldoende te overleggen, is een omstandigheid die voor rekening komt van verzoekers en die niet de conclusie kan rechtvaardigen dat Hoist vooraf akkoord moet geven op het voorstel en daarna pas uitgezocht zal worden of het vermogen te gelde gemaakt kan worden. Hoist stelt zich op het standpunt dat eerst verder onderzoek gedaan zal moeten worden naar al het vermogen van verzoekers om de financiële positie vast te stellen en na te gaan of sprake is van een problematische schuldensituatie.
3.4
IGSD heeft naar aanleiding van het verzoek haar standpunt niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekers of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd.
4.2
Bij de beoordeling van de vraag of verweersters in redelijkheid tot de weigering konden komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Het door verzoekers aangeboden akkoord betreft een zogeheten prognoseakkoord. Aanvaarding van dit akkoord zal tot gevolg hebben dat de preferente en concurrente schuldeisers over een periode van drie jaar naar verwachting circa 73,84 en 36,92% van hun vordering tegemoet kunnen zien.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat het nu aangeboden akkoord van verweersters verlangt dat zij een substantieel deel van hun vordering dienen af te schrijven. Deze vorderingen vertegenwoordigen gezamenlijk 78,4% van de totale schuldenlast, hetgeen bepaald niet kan worden aangemerkt als een gering percentage. Dit maakt dat aan het standpunt van de weigerachtige schuldeisers het nodige gewicht moet worden toegekend. ING en Hoist hebben de redenen van hun weigering ook gemotiveerd onderbouwd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het gedane voorstel in de gegeven omstandigheden niet het maximale is waartoe verzoekers in staat zijn. Verzoeker heeft een vermogensbestandsdeel in het buitenland. Het betreft hier een perceel in Suriname dat belast is met vruchtgebruik ten gunste van de vader van verzoeker. Uit de verklaring van de schuldhulpverlener blijkt dat het onderzoek naar de waarde van het perceel zich op dit moment pas in de begin fase bevindt. Op dit moment is dan ook nog onvoldoende duidelijk wat de waarde van het perceel is en of de waarde (deels) ten gunste van de schuldeisers kan komen.
In het verlengde hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende gebleken dat het nu aangeboden akkoord voor de schuldeisers tot een aanmerkelijk gunstiger resultaat leidt dan het enige reële (en subsidiair verzochte) alternatief, de wettelijke schuldsaneringsregeling. Om duidelijk te krijgen wat de waarde van het perceel is en of dit ten gunste van de schuldeisers kan komen dient er goed en gedegen onderzoek te volgen. De rechtbank is van oordeel dat een professionele bewindvoerder in het kader van de Wettelijke Schuldsaneringsregeling meer expertise heeft op dit gebied.
Daar komt nog bij dat de wettelijke schuldsaneringsreling in dit geval voor de schuldeisers meer waarborgen biedt, omdat ook in het kader van die regeling een strikte sollicitatieverplichting geldt. Verzoekster is immers niet werkzaam en ontvangt momenteel geen inkomen. Wanneer verzoekster een voltijds dienstbetrekking zou vinden kan de uitkering aan de schuldeisers aanzienlijk hoger kunnen uitvallen.
4.5
Dit alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval kan worden gezegd dat verweersters in redelijkheid hun instemming aan de voorgestelde buitengerechtelijke regeling hebben kunnen onthouden. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
4.6
Verzoekers hebben op de zitting laten weten het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling te handhaven als het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt afgewezen. In het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw.
Gewezen door mr. H.J. van Harten, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021 in tegenwoordigheid van B.A.H. van der Ven LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Fw).